Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdAvondGa naar margenoot+Tusschen haar en mij weent zwarte weemoedswolk. * Ga naar margenoot+Dit doet nu zoo goed om te bedenken, dat ik wéét wat het is als ik haar aanzie en dan plotseling moet schreyen. Vroeger dacht ik dat het schreyen was over haar wijl zij mij niet kon naderen. Nu weet ik dat het schreyen is over mij, wijl 'k haar niet naderen kan. Hoe komt het dan dat ik toch háar zie door mijn droefheid omhuld, waarin ik mede-lijden met haar gevoel te zijn? Indien de weemoed in mij haar zon is, die mijn regen beschijnt, en zij de zon dus is, hoe kan ik dan medelijden met haar hebben? Dit komt om dat ik mij dan niet meer zie in haar en medelijden heb met mij in haar. Als het héél goed is, dan zie ik mij in haar, dan zie ik dat mijn verlangen bereikt heeft en ik ben als zij, herken dus mij zelf in haar. Maar als het minder goed is, en weemoedswolken gelukszon bedekken, dan zie ik in haar mijn afwezigheid. Om dat ik zelf geen heldere spiegel ben kan zij mijn helderheid niet weder kaatsen en is zij dus een Spiegel, die iets bevlekts weêrkaatst, dus een spiegel die zelf minder mooi is om te zien dan een, die alleen helderheid weêrkaatst. Zoo heb ik medelijden met mij in haar, met haar in mij. * | |
[pagina 101]
| |
Ga naar margenoot+Wat nu in mij beweegt, is de Ziel. Als er onbewogen Helderheld is, is het God. Nu gevoel ik duidelijk, dat de Ziel iets anders is dan God of Eeuwigheid en niet alleen een deel daarvan genoemd kan worden. Ik weet nog niet wat de verbinding is tusschen wat nu beweegt en de Helderheid. Er is nu geen Helderheid, zoo als van 17 tot 24 Oktober; maar ook is er geen Liefde, zoo als van 9 (?) tot 14 November. Toch is de Ziel aanwezig. |
|