Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdMiddagDe ziel is ontwaakt en omgeeft mij als een damp. Ik bespeur het enkele malen. Dan ontroert mijn oog en kijkt een enkel blikje, dat het licht van binnen draagt, uit door dien damp. Na de maaltijden gevoel ik nu, als in seizoen van zinnenleven, geen bui van vroolijkheid luidruchtig stijgen. Zij brengen geen verandering in het wezen, dat ik nu ben. Maar dadelijk bij het ontwaken in blauwe duisternis van 't bed, waarin luw de adem van het leven, dat mij dit leven heeft gegeven, en gelijkmatig gaat, terwijl het groene schijnsel en de helle flikkeringen van het droomlicht verbleeken, voel ik het waas. De ziele-damp belet de dampen van den dag mij smartlijk te genaken. Een enkele maal komt doffe smartzweem aangezweefd. Maar zij wordt verteerd door de schaduw van 't innerlijk licht, die mijn lichaam omgeeft. * Ga naar margenoot+Ik kwam van-ochtend thuis als een goede Reus. Zoo huppelden de kleintjes mij dan ook te gemoet. Ja ja, ik kom uit het groote bosch, waar vele hooge boomen staan, maar ach in zoo droeve mist, den heelen dag spelen in het lichte huis. Van-middag zag ik in het dennenbosch het jongetje en het kleine meisje, héel voetje voor voetje gaand, met van die schuine slenterpasjes zich telkens lichtelijk keerend tot elkaâr - als | |
[pagina 95]
| |
beraadden zij zwijgend samen of het wel gaan zoû - mij uit de verte naderen. Heel langzaam maar kwamen zij aan. * |