Middag
Ik schijn op de wandeling hard-op te praten. Zoo hoorde ik dezen ochtend mij met vreugd verbazen over de vele sparappels die daar hingen aan een boom.
Ik stel ook veel belang in hoeveel bruggetjes er over slooten liggen op bet pad naar Laren. Dat is zoo'n echt ouderwetsch en aardig paadje. Het duurt meer dan een uur. Dat zie je ook niet veel. Je ziet er uren wijd. Het gaat door 't hooge koorn en de geurige boekweit. Je kunt er ook gaan zitten op een schoonen zomerdag aan den rand van 't koornland en drinken met haar, daar je 't liefst meê bent, er roode kersenvruchten onder 't blauwe hemeldak.
*
Er is fijn goud in de lucht. Alles is zoo klaar, zoo klaar.
Ik wilde dat ik zeggen kon wat 't zachte purper gloeyen van de avondzon op beukenboomen vol drooge bruine blâren is.
Daar is het zonnelicht, maar naast het zonnelicht is schaduwkleur, zoo zacht, zoo licht. En van die beiden samen gaat in den klaarheid van den dag iets uit, o wist ik hiervoor namen. Is het zachtheid, is het schoonheid? Het is het onnoembare. Het is het