Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdMiddagAnderhalve dag is de lucht laag bewolkt geweest. Maar vanochtend zag ik al iets bleek blaauw door de wolken komen boven mij en zonnelicht de wolken doorhelderen op een andere plaats. En van-middag zijn alle wolken uit-een-gegaan en een zachte bleek blaauwe dag is gebleven. De schoone herfst is er nog, in al haar deelen. Maar mijne Liefde bestaat niet meer en nog niet weêr. Het is heel moeilijk. Mag ik koel zijn jegens wie ik weet, dat in mijn hoogere wezens- staaten het voorwerp mijner eerbiedigste teederheid is? Neen. Mag ik in mijn stem en blik liefde voorwenden, die niet bestaat? Neen. Hoe zal ik hier aan ontkomen? Telkens in het samen-zijn, bij het aankijken, bij het bieden van den arm, gevoel ik de Afwezigheid, iets leelijks en kouds in de verhouding. Ik kan nu soms niet kijken zonder leelijk te zien, zonder dus te bezoedelen met mijn leelijkheid dat waarnaar ik kijk. Even komt zelfs aan en loert scheel en hel uit zijn hoek de Ironie, die met mijn Liefde spotten wil. Maar met een ruk, denk ik dan aan iets anders. Ga naar margenoot+Ik weet wel, hoe deze toestand komt. Ik ben nu juist aan 't verhalen van mijn jeugd-Begrip, dat tegen-over-gesteld aan het Tegenwoordige was. Dat herleeft daarom dus, min of meer, in mij. En dat is scherp vijandig. Maar om der Waarheid wil weet ik dat het verhálen goed is. Nu weet ik het. Ik zal de moeilijkheid ontkomen door als ik merk dat de toestand mij bewust wordt, onmiddellijk aan iets anders te denken. Dien ten gevolge zal ik mij onbewust gedragen en dus niet schenden. | |
[pagina 74]
| |
Ga naar margenoot+Ik verwacht weêr de Liefde, die alles omvat. Die alles omvat zóo, dat ik bespeurd heb na het verjagen van erg hinderlijke vliegen heel lichtelijk de zelfde spijt te gevoelen, - nu zij niet vroolijk meer zwierven en zongen door de kamer -, als in de stilte na het berispen van een luidruchtig kind. |
|