Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
aant.Dinsdag, 19 Oktober 1897, OchtendIk leef in den Hemel. Ik leef in het Eeuwige-Leven. Van de tijdelijke orde uit bezien, is mij dit slechts zeer zelden bewust. Van de ontijdelijke orde nit bezien, leef ik alleen wanneer het mij bewust is. Toont de wisseling van dagen en nachten, de op-een-volging der verschillende deelen, waaruit de dag bestaat, mij niet aan, dat ik leef op de aarde en in den tijd? Zal ik bij mijn dood het einde, dus de tijdelijkheid, van mijn leven niet gewaar worden? Van de wisseling van dagen en nachten en de op-een-volging der verschillende dagdeelen, bemerk ik weinig. Het schijnt dat er daar, zeer ver van mij af, een menschenlichaam op zekere wijze leeft, dat veranderingen ondergaat, verkleurt, eindelijk bewegingloos blijft en vernietigd wordt; maar ik zal het niet bemerken. * Zal ik na den dood van mijn lichaam leven? Ik, zijnde mijn gedachte-van-Eeuwigheid, leef nú reeds na mijn dood. Immers in de Eeuwigheid bestaat niet de orde van vóor en ná.
De vraag: ‘zal ik na den dood van mijn lichaam leven?’ kan niet gesteld worden. Immers ‘ik’ besta uit twee deelen: het lichaam èn de gedachte-van-Eeuwigheid (deel-van-Eeuwigheid, Ziel). Indien leven en dood het tegen-overgestelde van elkaâr zijn, kan niet gevraagd worden of het lichaam zal leven als het dood zal zijn. Indien wat aangaat de Ziel de orde van vóor en ná niet bestaat, kan niet gevraagd worden hoe het met de Ziel is ná dát er een zeker iets gebeurd zal zijn. * Gij zegt: er zijn wat men in de tijdelijke orde tijd-stippen noemt, waarop gij u bewust zijt in de Eeuwigheid te leven. Zult gij dit na uw lichaamsdood ook kennen? Als ik spreek van het mij bewust worden op deze wijze, | |
[pagina 34]
| |
spreek ik van de tijdelijke-orde uit, noem ik het verschijnsel naar zijn wezen in de tijdelijke-orde. Na den lichaamsdood, waar dus de tijdelijke-orde niet bestaat, kan hiervan geen sprake zijn. * Gij zult dus na uw dood niet gelukkig zijn? Ik, zijnde lichaam en deel-van-Eeuwigheid, zal niet gelukkig zijn, want ik als lichaam zal niet zijn en dus niet gelukkig zijn, en ik als deel-van-Eeuwigheid zal van het Geluk, zal het Geluk zelf, zijn. En men kan niet zeggen dat het Geluk gelukkig is. * Kan gezegd worden dat ook het lichaam eeuwig leeft? Van de ontijdelijke orde (of van den staat-van-Eeuwigheid, of van den Hemel, of van God, hetgeen alles het zelfde is) uit gezien, leeft ook het lichaam eeuwig, daar immers het begrip van tijdelijk of niet-eeuwig in die orde niet bestaat, en die staat is als een licht, dat alles naar zijn eigen aard verlicht of in zich opneemt. Het lichaam leeft eeuwig in díen zin, dat het, van de ontijdelijke orde uit gezien, nú reeds leeft na zijn dood. Want het veranderen en sterven van het lichaam wordt alleen gezien van de tijdelijke orde uit, en kan van de ontijdelijke orde uit, niet worden gezien. * Ga naar margenoot+Wat is de ‘Hel’? En wat heeft men te verstaan onder ‘Eeuwige Verdoemenis’? Indien Ziel, God, Hemel en Eeuwigheid het zelfde zijn, hoe kan er dan sprake zijn van een ‘Eeuwige Verdoemenis’? De Hel is het gemis van het Vermogen om zich zoo Bewust te maken, dat men zijn neigingen en aandoeningen als buiten zich ziet en ze besturen kan. * | |
[pagina 35]
| |
Ga naar margenoot+Aan onze houding tegenover fysieke pijn is de hoogte onzer hemelvaart het scherpst te meten. Voor de Heiligen, die om pijnen vroegen, waren die alleen van zoo groote waarde, om dat zij aan hun macht daarover of gevoelloosheid daarvoor het besef der vermeerdering hunner Bewustheid of Vergoddelijking zagen versterkt. |
|