De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
Blad 1 van Van Deyssels beschouwing n.a.v. ‘Verwey's
Vondel’.
| |
[pagina 317]
| |
306 Verwey's VondelGa naar voetnoot376 door L. van DeysselToen ik Verwey's een-deeligen bundelGa naar voetnoot377 ontving, had ik een gedeelte gereed van een beschouwing, die ik schreef ter gelegenheid der twintigste-eeuwsche Vondelherdenking.Ga naar voetnoot378 Bij het lezen van Verwey's Inleiding trof mij, dat daarin enkele beweringen juist het zelfde waren als die ik zelf pas had neêrgeschreven. Zoo: die over de plaats in onze waardeering toekomend aan Vondel's Lucifer in verhouding tot andere zijner werken, zoo die over de onvertaalbaarheid van gedichten. Ik had Verwey over deze treffende coïncidentie willen berichten .... op den dag zelf, dat ik de tijding las van zijn overlijden. De in 't bizonder treffende motieven in Verwey's Inleiding tot den een-deeligen Vondel zijn: ten eerste het verhaal van hoe hij is begonnen een groote bewondering voor Vondel te krijgen door het meest waarde-rijke, meest verheven, werk, en hoe hij, van díe waardeering uit, ten slotte is ook gaan houden van Vondel's betrekkelijk arm aan waarde zijnde werken, om dat in díe, minder goede, werken toch voorkomt Vondel's manier, welke ook wordt gevonden in de aller-bèste werken, zij het dan in deze mindere werken zonder de bezieling, welke het beste werk tot meester-werk van den eersten rang maakt. Dit is een geestes-houding ten opzichte van literatuur, waarmede men veel verkeert, die principiëel tegen-over-gesteld is aan de mijne, en die zeer opmerkelijk is. Men kan deze geestes-houding vergelijken met een genegenheid voor iemand, van wien men éens een zeer edele of heldhaftige daad heeft bijgewoond en met wien men den voort-durenden omgang nu zeer op prijs stelt om dat men in allerlei kleinigheden van zijn manieren-van-doen, die anders allicht geheel onopgemerkt waren gebleven, nu de sporen van het zelfde karakter ziet, dat hem éens tot dat gróóte gedrag heeft gebracht. Het tweede treffende motief in Verwey's genoemde Inleiding zijn de uiteen-zettingen omtrent de vermenging van het (Romeinsch-) klassieke èn het | |
[pagina 318]
| |
zeventiende-eeuwsche Hollandsche in Vondel's werk en betreffende de aanwezigheid der eigen, Hollandsche, kunst in Vondel's vertalingen uit het Latijn. Ten derde en vierde dan waren de mijn aandacht bizonder rakende uitingen in deze Inleiding de hier het eerst genoemde, van waarde-bepaling der stukken van den zeventiende-eeuwer en het inzicht over vertaalbaarheid.
De Inleiding doet ook blijken de soortelijke vertrouwdheid van Verwey met de Dichtkunst, hier in 't bizonder dus met Vondel's Dichtkunst. Verwey was een kènner van Dichtkunst, - zóo als er ook zijn kenners van Schílderkunst. De kennis der Dichtkunst van Verwey was zelve dichterlijker, veel meer met hooger gevoelig begrijpen der eigenlijke Kunst doortrokken, dan is de kennis van schilderkunst der meeste schilderkunstkenners. Maar in 't algemeen is er verwantschap tusschen beide kennis-soorten, blijkend bij vergelijking van déze kennis met een andere, die zich in de hoogere, om zoo te zeggen abstract aesthetische, regionen beweegt. Er is een zoowel principiëel als essentiëel verschil in twee opvattingen, waarvan de eene zegt: Vondel is een groot Nederlandsch dichter, daarom bemin ik hem, en nu interesseert mij alles van hem, en wil ik steeds meer en steeds vollediger alles van hem weten en kennen; en van welke de andere zegt: mij interesseert in de hóogste mate het béste van Vondel, - in een mate zóó groot, dat er een ruime afstand is tusschen dit interesse èn het interesse, dat ik in der daad óok ten zeerste heb voor al het andere van Vondel. Mij interesseert in een al het andere overtreffende mate het bèste van Vondel, omdat mij niet in de eerste plaats Vondel, of Vondel's kunst, maar om dat mij in de eerste plaats dat bèste interesseert. Ik zoek, met een zoowel door mijn verstand ontwrikbaar gesteunden als door mijn gevoel heet aangewakkerden aandrang dat beste, waar het zich ook moge bevinden. |
|