De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
23524 maart 1903 Ga naar voetnoot319
Op deze datum noteerde Van Deyssel: ‘V[an] E[eden] a voulu tuer Kl[oos]. Comme il est démontré dans l'article de v[an] E[eden] du Handelsblad, Verwey a consenti à ce forfait. Verwey m'avait envoyé l'article de Van Eeden, mais quand les amis et compagnons A. et B. habitent une même maison (la Revue) et que l'ami A. propose à l'ami B. van te laten binnen komen een sluipmoordenaar die het op B. heeft gemunt, of liever dien sluipmoordenaar reeds toegang heeft verschaft (want het artikel van v.E. was reeds gedrukt) maar op het laatste oogenblik, bang voor de gevolgen, aan B. vraagt of hij geen bezwaar heeft tegen sommige eigenaardigheden van A. - dan antwoordt B. - in verontwaardiging tegen A. natuurlijk - “laat hem maar binnen, ik zál hem wel.” - maar kan daarna [doorgehaald: nooit meer] niet de goede vriend van A. blijven. Onmiddellijk na plaatsing van dit artikel, komt iemand B. verdedigen, doch deze wordt door A. afgewezen.’Ga naar voetnoot320 Op de zelfde datum overweegt Van Deyssel aan een aantal relaties een brief van deze strekking te doen toekomen: ‘Amice, De “letterkundige toestand”, en in 't bizonder mijn eigen “letterkundige toestand” maakt het gewenscht, dat ik [doorgehaald: de namen publiceer van eenige artiesten die] in een artikel de artiesten noem wier instemming met zijn oordeel over Van Eeden gebleken is. Mag ik daarbij ook [doorgehaald: de uwen] U voegen? -’ Dit schrijven is weinig in overeenstemming met de irenische gemoedsgesteltenis zoals die sprak uit Van Deyssels enkele dagen eerder, op 21 maart 1903, aan Ary Prins gerichte brief: ‘Van zoo een twistgeschrijf als tusschen hem [Van Eeden - H.P.] en mij vind ik eigenlijk het onaangenaamst dat men daardoor voor lang in onmin raakt, | |
Door Van Deyssel gecorrigeerde drukproef van zijn ‘In
memoriam Nicolaas Beets’, waarmee De XXe Eeuw van april 1903 zou
openen.
| |
[pagina 235]
| |
[pagina 236]
| |
hetgeen nergens voor dient en toch moeilijk is te voorkomen. Ik stel het mij zoo voor dat hij mij een prik en ik hem daarop een slag heb gegeven en dat de zaak daarmeê afgeloopen moest zijn. Enfin, we zullen wel zien. -’ (Geciteerd naar De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel. Uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Harry G.M. Prick, 's-Gravenhage, 1971, p. 286.) |
|