De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd225 Ga naar voetnoot306In een bespreking van eenige auteurs, in een zijner literaire Kronieken, zegt Willem Kloos: ‘En als ik nu met één woord alles wou zeggen, dan zou ik mooi, puur-mooi wel geven aan Gorter, .... sterk aan Verwey...’ en elders: ‘Verwey's lyrische kunst is net als een vlam geweest, die begon al spelend, .... maar toen weêr ineenslonk, bleeker en bleeker, tot er niets overbleef dan de donkere kool.’
De wijze, waarop de Heer Verwey in den laatste tijd met de kunst omspringt, schijnt mij misdadig. De Heer Verwey is een krachtige, stevige man, die, wat dof, maar vrij goed rond-loopend, stevig proza schrijft, die twee maal in zijn leven door een vlaag der Schoonheid is aangedaan, zoo dat hij kunst voortbracht, die nu nog toonbaar is, maar die met een leuk gezicht naast die zeer weinige goede bladzijden, als gedichten publiceert wat niet anders dan grovelijk mislukte schrijfkunst-probeersels of hard-handige verkrachtingen der Muze mag worden genoemd. Het boekje Persephone bevat ware Kunst. Sla het op, doorblader het, een geur van levenden geest, van geestelijken bloei, dringt tot uw aandacht door. Het gedicht Persephone, het beste en grootste werkstuk uit het boekje, - daarvan is de stand in de literatuur aldus: Het is dekoratieve dichtkunst in den zin van zonder psychischen of philosophischen inhoud zooals men dien later als voor letterkunde gewenscht bestanddeel heeft begrepen; maar het is in zijn soort zoo uitmuntend, en maakt door hoedanigheden van rhythme en klank dermate zijn gemis aan andere eigenschappen goed, dat het naast het beste wat te gelijker tijd en later door anderen is gegeven, blijft voortbestaan. | |
[pagina 223]
| |
Het eerste en beste gedeelte van het gedicht Persephone is véel minder goed dan het gedicht Okeanos van Kloos. Het laatste gedeelte van het gedicht Persephone, het bezoek aan de onderwereld, is minder goed dan het eerste gedeelte. Dit laatste gedeelte is zelfs hier en daar bepaald leelijk en belachelijk van hollen klank. Zoo dat het waarlijk zeer goede zeer gering van afmeting is (gezien bij het zeer goede van Perk, Kloos, Gorter en vele andere artiesten.) Na den Persephone-tijd, gaf Verwey vier dichtbundels uit: Aarde, De Nieuwe Tuin, Het Brandende Braambosch, en Dagen en Daden . Was in Aarde van de hoogte van den Persephone-tijd bereikt, niets meer overgebleven, - Verwey had na zijn Persephone-penode vruchteloos een zeker realisme en impressionisme bestreefd (ook in de Spaansche reis enz. in den bundel Aarde nog merkbaar) en was toen teruggevallen tot een volstrekt buiten kunst-bestreving zelfs zich bevindend dood geversificeer in De Joden en Johan van Oldenbarneveld -; was in Aarde dus nog álles wèg, - in den Nieuwen Tuin scheen het als zoû weêr iets goeds opkomen, dat aan lang voorbije tijden herinnerde. In den Nieuwen Tuin vond men het gedicht De schoone Schijn, verder het begin en het slot-sonnet van het gedicht Duindal, en eindelijk het gedicht Nacht in het Alhambra, die wel niet tot het aller-beste onzer Nederlandsche Literatuur behoorden, die wel altijd toch slechts romantiesch en oppervlakkig realistiesch van ziening en, wat de eerste drie betreft, zwaar Bilderdijkiaansch van taal-voering waren, - zonder het intime indringen der gedachte in het onderwerp en het daarmeê samengaande teêr gebrokene der moderne klank-expressie, en nog verder af waarschijnlijk van de groote onafgebroken deining der oudere klassieke dichters, wier door hen verwerkelijkt ideaal in de bij den doffen kleinen Verwey geheel afwezige Eenheid van rhythme en metrum bestond, - Schoone Schijn, Duindal en Nacht in het Alhambra dus, die echter door hun betrekkelijke deugdelijkheid te midden al Verwey's waardeloos produceeren mij aanleiding tot vreugde en hoopvollen geest-drift waren. Maar de opleving was kort van duur en na den Nieuwe Tuin, kwam Verwey terug met den bundel het Brandende Braambosch, die slechter was naarmate er weer méér bestreving van het moderne, - spiritueel impressionisme en mysticisme - uit bleek. Alles was hier minder hárd, meer een wéek geknoei en bederf. Na het Brandende Braambosch eindelijk, verscheen, in de herfst van 1901, de bundel Dagen en Daden. In dezen bundel komen twee goede gedichten voor. Het eerste heet Pinksterheil, het tweede In het Land dat Dood heet. Pinksterheil, hoewel niet iets zoo voortreffelijks bereikend als reeds in onze Letterkunde door meerdere artiesten werd gevonden, was een, op de studie van Potgieter gegrond eerlijk, goed gedicht, dat is: iets, waarin werkelijk een poëtische waarde aanwezig is. In het Land dat Dood heet was ook een goed gedicht, maar de waardeering hiervoor vermindert bij hem die weet, dat de geheele ziening hierin niet van den ‘dichter’ zelf, maar slechts geversificeerde en bij anticipatie op eens anders opmerkelijk werk uitgegeven, paraphrase van dat werk is. Al de andere gedichten in dezen bundel zijn slecht, ontoonbaar. En dit lijkt mij het misdadige in Verwey, dat hij ‘de Kunst’, ons hoogste en heiligste bezit, verkracht, en | |
[pagina 224]
| |
ons harde, stoffige gedrochten voorzet alsof het frissche levende gedichten waren. Zoo de verhouding ook, die er bij voorbeeld bestaat tusschen de nu laatstelijk door Henriëtte Roland Holst gepubliceerde gedichten èn het vers Zomernacht door Verwey. Deze verhouding lijkt mij iets volstrekt deloyaals in de literatuur. De magnifieke gedichten van Henriëtte Roland Holst zijn door zuivere inspiratie ontsproten. Nauwelijks is er echter zoo een ontloken, frisch en zacht, lenig en wazig als iets dat leeft, of Verwey neemt het tot zich, zuigt er den geest van op en her-publiceert het, oogenschijnlijk wel anders, door kleine verschillen in het onderwerp, maar als dichtkunst eenvoudig het zelfde, alleen nu leelijk en hard geworden, een totale misvorming van het oorspronkelijke, als een zware, doode, plant van metaal. Verwey is van nature een vertaler. Niet alleen ‘leeft’ zijne ziel niet en hebben dus in hem geen ziele-bewegingen plaats, maar ook zijn intellect léeft niet in den hoogeren eigenlijken zin. Hij heeft feitelijk niets begrepen dan onder Kloos' invloed de beschouwing van het Leven en het inzicht omtrent Kunst, zoo als die in zijn Persephone zijn uitgedrukt. Daarna vertoont zijn bundel het Brandende Braambosch een laffe onmacht ten opzichte van andere zienswijzen en zijn bundel Dagen en Daden een pootig doorzettingsvermogen om onsamenhangende onbegrepenheden tot een rijmenden potpourri, hard als gruis en kiezelsteenen, saâm te stampen. Mij dunkt het ware beter zoo deze tamme Bilderdijk ons vooreerst een weinig met rust liet. |
|