162
Amice, Hierbij een brief, aan de Redactie geadresseerd, maar jou toegericht.Ga naar voetnoot237 Als Diepenbrock gunstig adviseertGa naar voetnoot238 lijkt het voorstel dat erin gedaan
wordt mij aannemelijk: honorarium, dunkt me, het gemiddelde: ƒ30,-. Hartelijke
groeten
Albert.V.
4 Juli 1901
Noordwijk/Zee
|
-
voetnoot237
- Een niet gedateerde brief van J.C. Hol, Pension du
Chalet, route d'Ouchy, Lausanne aan ‘Den Weled. Geb. Heer K. Albertdingk
Thijm, redacteur v.h. Tweem. Tijdschrift/Hooggeachte Heer, Allereerst mijne
excuses dat ik mij zoo ongevraagd tot U wend; maar ik heb U een practische
vraag te stellen, die er U, hoop ik voldoende motief toe zal zijn. Ze is
deze: Zoudt U genegen zijn in Uw Tijdschr. artikelen over muzikale
onderwerpen van mij op te nemen?
Zooals U misschien bekend is, ben ik
voor een vijftal jaren in de Nieuwe Gids begonnen met muzikale kritieken (en
een paar versjes) onder de naam van Breull. Ik heb dit in
De Kroniek voortgezet, de laatste twee jaar met mijn
eigen initialen onderteekenend (J.C.H.). Vooral in den loopenden jaargang
ben ik nogal ijverig geweest, en zult U, zoo gewenscht, licht iets van mij
kunnen vinden. Over de muzikale waarde ervan zal mijn vriend Dr. Alph.
Diepenbrock U zijn meening wel willen zeggen. Hij heeft mijn aandacht reeds
vroeger op Uw maandblad gevestigd. Het spijt mij de “Nieuwe Gids” ontrouw te
worden (wat ik praktisch wat medewerking betreft reeds lang ben), doch zij
heeft te weinig lezers en is au fond te weinig serieus. Ik geloof dat
muzikale artikelen aan Uw lezers welkom zouden zijn, omdat de muziek de
meest verbreide der kunsten is, en de muzikale kritiek in ons land
buitengewoon armelijk. Zoo U op mijn plan mocht ingaan, wilt mij dan
s.v.p. melden op welk honorarium ik kan rekenen. Daar ik nu reeds zoo veel
mogelijk, en weldra geheel van mijn pen moet leven, kan deze zijde mij niet
onverschillig zijn. Het Zwitsersche muziekfeest (te Genève) en het
laatste werk van Diepenbrock (het Carmen Saculare) zouden mij aanleiding tot
een eerste artikel kunnen geven. Of wel de Wagner-opvoeringen te Bayreuth.
(Ik ben echter niet zeker dat ik nog een plaats kan krijgen daarvoor. Ik
schreef maar heb nog geen antwoord). Ik blijf waarschijnlijk dezen
winter te Genève om muziek te studeeren; maar na mijn terugkomst te
Amsterdam zou het mij toelachen een geregelde tweemaandelijksche
muziek-kroniek in Uw Tijdschrift te geven (zooals nu Mr. H. Viotta in de
Gids doet; maar dan anders). U dank zeggend voor Uw aandacht, in de
hoop dat dit schrijven eenige vrucht mag dragen, Hoogachtend Uw dw. dr. J.C.
Hol.’aant.
-
voetnoot238
- Reeds op 5 juli 1901 vroeg Van Deyssel aan Diepenbrock
om advies. Deze laatste liet op 11 juli weten ‘in alle opzichten J.C.H. aan
te [kunnen] bevelen als medewerker voor het Tweemaandelijksch. Ik geloof dat
hij werkelijk talent bezit voor de moeilijke kunst van prozaschrijven, en ik
weet dat hij met alle kracht streeft naar iets wat ik zeer schoon vind, en
wat ik geloof dat ook jouw sympathie zal bezitten: het concipieeren van een
muziek-beschouwing op cultuurhistorische grondslag. En daar ik geloof dat
deze rubriek ook een aanwinst zal zijn voor het door jou en Verwey
geredigeerde tijdschrift, meen ik je zijn medewerking ten sterkste te kunnen
aanraden.’ (Alphons Diepenbrock, Brieven en
Documenten/Bijeengebracht en toegelicht door Eduard Reeser, dl. III,
's-Gravenhage, 1970, p. 288-289).
|