De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
122Montjoie, 12 Juni 1900.
Amice, In over-een-stemming met een geneeskundig advies, dat mij ook afwezigheid aanbeval, neem ik tijdelijk geen kennis van hetgeen mij per post bereikt. Mijn fout is geweest dat ik U, mijn waarden vriend en letterkundigen compagnon, daarvan niet in kennis heb gesteld. Ik beken het geheel en verzoek verschooning. Aan de verleiding je mededeeling van heden te zien, heb ik echter geen weerstand kunnen bieden. Ik zend je derhalve de ongelezen bijdragen, die tot mij kwamen, benevens het aanbod van een tooneelspel. Alleen de gedichten van RensburgGa naar voetnoot201 las ik. Ik schat ze hoog. Ik schreef hem echter alleen dat ik ze U zoû toezenden (toen ik nog in Nederland was). Wees zoo goed je met het reageeren ook op die zendingen, die onder mijn ressort zijn, te belasten. Te gelijk met de novelle van De Meester zond ik je, meen ik, bijdragen van Henri Hartog en Van Hulzen. Het is mij onmogelijk je een der beide bijdragen, waarover je schrijft, te verschaffen. Ik vergat, meen ik, nog je te melden dat Van Eeden zijn voorstel tot afstaan van zijn prozawerk definitief heeft ingetrokken.Ga naar voetnoot202 Met hartelijke groeten, ook aan je omgeving s.v.pl.
t.t. Karel Alb. Thijm.
P.S. Wees zoo goed mij eventueel via Baarn te addresseeren, om reden van mogelijke verplaatsing. |
|