268
Baarn 8 Januarie 1898.
Amice,
Hierbij een stukje dat ik voor het Tijdschrift aanvaard
heb.Ga naar voetnoot687
Het stukje ‘Een Transport’ van Hartog zal ook
geplaatst moeten worden, want, je bezwaar daartegen niet kennende, had ik hem
reeds gemeld dat het aanvaard was. Of weet je hier een uitkomst op?Ga naar voetnoot688
Indien er kopie te kort komt, heb ik nog een grootere schets van dezen Van Hulzen
in voorraad.Ga naar voetnoot689
Hartelijke groeten!
Karel A. Th.
|
-
voetnoot687
- G. van Hulzen, Kermishouden, in Tweemaandelijksch
Tijdschrift, 4e jrg., aflev. 5, mei 1898, p. 231-235. Dit wel zeer
naturalistische proza wekte de verontwaardiging van Alphons Diepenbrock, die
op 3 mei 1898 aan Van Deyssel schreef: ‘Ik heb je een dringende vraag te
doen, zonder daarom te verlangen dat je mij daarop schriftelijk zult
antwoorden. Vergeef mij als het indiscreet mocht zijn. Ik wilde je vragen:
welke aanspraken heeft het artikel van G.v. Hulzen in het laatste nummer v/h
Tweem. Tijds. op plaatsing? Noch van jou, noch van Albert kan ik mij een
gedachtengang voorstellen, die die plaatsing van dat infame en zinlooze stuk
zou kunnen motiveeren. Zou eene motiveering niet op dwalingen berusten die
thands als zoodanig erkend en verworpen zijn? Is er in jouw vroegere werk
ook maar een bladzijde, een letter, een regel, op grond waarvan dat ignobele
stuk zou kunnen gehandhaafd worden? Met alle kracht, met alle liefde en
bewondering die ik steeds voor je werken heb gehad en nog heb, zeg ik neen, en beschouw [het] als een beleediging jou aangedaan
als de auteur zich daarmede zou willen verdedigen. En al ware dit zoo, dan
nog heeft niemand het recht voor zulke abjecte geschriften om aandacht te
vragen.’ Op 5 mei 1898 antwoordde Van Deyssel onder meer: ‘De letterkundige
toestand van Nederland op dit oogenblik, die maakt dat het betrekkelijk
beste werk niet bij elkaâr wordt uitgegeven maar verdeeld over Nieuwe Gids, Tweemaandel. Tijdschr., Kroniek, ja zelfs over den
ouden Gids en andere periodieken, veroorlooft niet
tijdschrift-afleveringen samen te stellen van een zoo uitmuntend gehalte als
men wel zoû wenschen. - Stukjes als dat van v. Hulzen zouden waarschijnlijk
niet geplaatst worden indien steeds overvloed van 1e rangs-bijdragen
voorradig was. - Met zulke overwegingen heeft ook de N.G. in haar eerste
reeks zich bezig moeten houden en, zoo als je weet, is de Heer v. Hulzen met
dergelijke stukjes ook medewerker van den N.G., 2e reeks. - Nu is de zaak
dat ik dit stukje niet minder van qualiteit vind dan b.v.
de bijdragen van onzen medewerker Hartog, en dat jij dat
waarschijnlijk wèl vindt. - Dàt is natuurlijk niet uit te maken [...] Het
noodzakelijke gevolg van zwakken stand der letterkunde
en van verdeeldheid der beste schrijvers is, dat aan medewerkers minder
hooge eischen worden gesteld. - Eilieve, zend jij zelf maar eens een mooi
stuk in plaats van mij te verwijten dat ik, bij gebreke
o.a. dááraan, iets opneem, dat nu niet precies 1e rang is maar m.i. toch
voldoende.’ Op 7 mei 1898 schreef Charles Smulders aan Diepenbrock: ‘Je n'ai
pas lu et je ne lirai pas le récent article du Tweemaand. Tijdschrift dont
tu parles. J'évite autant que je peux lecontact des choses laides.’ (Alphons
Diepenbrock, Brieven en Documenten, dl. III, a.w., p.
40-43).aant.aant.aant.aant.aant.aant.
-
voetnoot688
- Henri Hartog, Een transport, in idem, mei
1898, p. 300-305.
-
voetnoot689
- G. van Hulzen, Zwervers, in Tweemaandelijksch Tijdschrift, 4e
jrg. Supplement. 2e Helft, november 1898, p. 202-233.
|