De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd256Baarn, 5Ga naar voetnoot673 December 1897
Beste Vriend, Ik bemin je (verontschuldig deze rondborstige verklaring). Ik bemin je, en je zult over mij te vrede zijn. Maar ik ontvang niemant. Wil mij beschouwen als een komponist, die tot April het eiland Sicilië is gaan bewonen om daar een muziekstuk af te werken. Als mijn vrienden met deze fiktie geen genoegen nemen (maar zij doen het, de goede); - verkoop ik mijn bed en ga werkelijk naar Sicilië. Waarom, niet waar, zoû Wagenvoort zich wel acht maanden te Jeruzalem mogen afzonderen en ik niet te Baarn indien ik meen daar het Hemelsch Jeruzalem gevonden te hebben. Wil dit niet stijfhoofdigheid achten en niet denken ‘weêr zoo'n vreemde kuur’. Ieder is anders samengesteld en moet weten wat goed voor hem is. Ik heb nooit in mijn leven, hetzij toen aan Een Liefde, het zij aan de Kleine Republiek en zoo voort, goed kunnen werken of het is in langdurige afzondering geweest. Pas eenige weken geleden heb ik proefondervindelijk ervaren, dat een bezoek, zelfs een niet meêslepend, doodelijk werkt. Ik heb dan ook alle voorzorgen genomen en alle gevallen voorzien, om niet verrast te kunnen worden. Ik heb besloten dit voorloopig tot April vol te houden, wat er ook gebeure. Vergaat de wereld, dan zonder ik mij af onder een paraplu. - Wat mijn aandeel in het Tijdschrift-beheer gedurende dezen tijd en voor de zaken, die niet schriftelijk afgehandeld kunnen worden, betreft, - hierin geef ik je volmacht. En voor de schriftelijke ook, natuurlijk. Gaarne zal ik eventueel mijn meening over iets zeggen, - de beslíssing ligt aan jou. Ik zoû het ook aangenaam vinden die Boutens-voorrede van mij, - ik ben blij dat je het stukje goed vindt - met een paar gedichten te illustreeren. Maar de zaak is dat, zoo als de | |
[pagina 260]
| |
Lodewijk van Deyssel, geportretteerd door Jan Veth in
1893. Zie noot 672.
| |
[pagina 261]
| |
Lodewijk van Deyssel(1864-1952) zoals Hendrik Jan
Haverman(1858-1928) hem op 1 juli 1897 in Den Haag
portretteerde.
| |
[pagina 262]
| |
Brief van Jac. van Looy aan Lodewijk van Deyssel, d.d.
donderdag, 9 december 1897. Voor de transcriptie van deze brief,
waarin een uitval voorkomt aan het adres van Louis Couperus als
auteur van ‘Metamorfoze’(1897), zie Bijlage II.
| |
[pagina 263]
| |
toestand thands is, de gedichten, die ik zal vragen en daarna aan het Tijdschrift aanbieden of in mijn stuk lasschen, dan ook aangenomen moeten worden, ook al zoû, onverhoopt, jij mijn meening over die gedichten niet deelen. Wees zoo goed mij met een enkel woord te melden of wij het daaromtrent ééns zijn. Het stuk, - maar het is niet een samen-hangend ‘stuk’ - over Gorter is af. Maar ik broei er nog wat op om er door warmte leven in te krijgen.
Hartelijkste groeten van Karel Alb. Thijm.
Ik zend je hierbij een tooneelstuk van Mr. Betz. Bij inzage leek het mij vrij joviaalploertig. In geval van kopie-gebrek heb ik nog een oud stuk van mij van ongeveer 1 ½ vel beschikbaar, dat wel niet heel mooi, maar plaatsbaar lijkt. Ook moet je nog een stukje van Hartog hebben, ‘Een Transport’, waarover hij mij onlangs schreef. In mijn boekbeoordeelingen wilde ik ook nog eenige bladzijden van Heyermans uit den Jongen Gids overnemen,Ga naar voetnoot674 wat wel het eenige goede is, dat in dat tijdschrift staat, maar tevens tot het aller-beste behoort wat het naturalisriesch proza heeft voortgebracht. Ik heb hem hiervoor reeds verlof gevraagd. |
|