201A
Over Stijl, Periode en
Rhythme
Aan den heer Albert Verwey
Waarde Heer,
Uw beschouwing over stijl, rhythme en volzin, leerzaam als zij is, kan niet als
een argument tegen mij gelden. Want ik heb die termen niet geheel gebruikt met
de bedoeling, door u toegelicht. Gij laat mij van stijl en volzin spreken in den schoolschen, en ik nam ze in een meer
liberalen zin, wijl ik, als voorbeeld, aan den stijl, den volzin en ook aan de
rhythme van Plato dacht. En ik meende, deze liberaliteit was duidelijk
aangewezen, waar ik sprak van ‘woordenreeksen, die men kan hanteeren tot het
bereiken van een zuiver effect.’
Ik zou u wel willen vragen: is er wel proza en ook poëzie bestaanbaar, niet
opgebouwd uit woordenreeksen, die ieder voor zich als één geheel zich doen
gevoelen? En niets anders dan zulk een woordenreeks bedoelde ik met het woord
periode, en met stijl de volkomenheid en de individueele
volkomenheid in het gebruik dier woordenreeksen.
Een periode dan noemde ik een woordenreeks, die als een eenheid gevoeld wordt.
Hoe brengt de schrijver die eenheid in zijn volzin? Een der middelen noemdet gij
zelf, het is het beginsel van de evenmaat. Maar gij zelf voegdet er zeer terecht
bij: het beginsel van evenmaat brengt alleen dan leven in den volzin, wanneer
een rijke ziel er achter schuilt, wanneer het beginsel met aandrang en
virtuositeit gebruikt wordt.
Welk ander middel is er nog? Ik geloof dat men alle denkbare middelen onder éénen
naam kan samenvatten, en wel met het woord rhythme. Want
gelijk een strooming bestaat uit vele deelen die achtereen komen en te zamen als
één geheel opgevat worden, zoo heeft ook een volzin deelen, ieder op zich zelf
gevoeld, en toch het besef gevend, dat zij bijeen hooren. De schema's nu der
rhythmen zijn meer dan één, en ik zou wederom het beginsel van evenmaat kunnen
noemen als karakteristiek van één der schema's, en de kunstgreep der antithese als een welbekend middel om het bijeenbehooren ook
voor de ziel, en niet voor den geest slechts tastbaar te maken. Doch ook de
antithese is, zonder virtuositeit toegepast, al spoedig droog en stuitend.
Uit deze bespreking van de woorden periode en rhythme blijkt reeds, waarde lezer,
dat ik ze als naverwante begrippen beschouwde, toen ik over proza sprak, en
daarbij van een liberale opvatting uitging. Want de rhythme is het, die van het
vele één, en wel een levend één, en dus een levende periode maakt.
En natuurlijk moet zulk een periode, bij voorkeur, niet slechts levend, doch ook
schoon levend zijn, of zoo ge liever wilt, artistiek levend. Wanneer dit schoon
levende bereikt is, is de stijl bereikt; zoo niet, dan kan er genoeg bereikt
zijn, om ons van een onvolkomen stijl te doen spreken; wanneer een auteur aan
het schoon levende van zijn perioden een persoonlijk cachet heeft gegeven, mag
men hem zijn stijl toekennen; en zoo het
persoonlijk-schoon-levende niet volkomen is uitgedrukt is zijn
stijl onvolkomen.
Dit tot toelichting van de technische termen zooals ik ze gebruikte, - het zal
wel waar zijn dat men pogingen tot stijl, aanwijzingen op stijl, schema's van
stijl óók menigmaal stijl noemt -, en er blijkt uit deze toelichting, dat ik
geen schoolmeesterachtigen, doch een zeer liberalen maatstaf nam. Of is het niet
waar, dat een brok proza een aaneen-