192
Noordwijk/Zee
26 Novr.'96.
Amice,
Ik vond het een heel aangename verrassing nu toch een exemplaar te krijgen van je
opstellen.Ga naar voetnoot584 Wat een blanke en blauwe jeugdherinneringen
schoten daar langs mijn oogen. Blanke, de sneeuw-witte Zondag-nieuwejaarsochtend
van je ontboezeming. Blauwe, de door 't open venster lentelucht-blauwe en
rook-kringetjes-blauwe van je stuk over Hélène
Swarth. Dat zijn de twee opstellen die me in onze jonkheid zoo, juist
zóó, met die kleuren en indrukken hebben aangedaan. Wat ik
zeggen wou: ik vind in je werk van '95-'96 een belangrijke verbetering. Daarvoór
was alles me wat te los geworden. Met '95 neem je de boel bij mekaar en het
Intellekt dat erover heerscht is straffer, fijner, en toch ook lichter en
beminnelijker. In een Levensleer b.v. en het stukje over George zijn heel mooie,
en, ook voor jou, níeuwe stukjes proza.
| |
Van de verandering in de Gidsredactie schreef Kitty je.Ga naar voetnoot585
Mijn Feith-PerkGa naar voetnoot586 is uitgekomen. Ik
stuur het je bij de eerste gelegenheid.
Beste groeten
Albert V.
|
-
voetnoot584
- L. van Deyssel, Tweede
bundel Verzamelde Opstellen, Amsterdam, 1897. Verwey zinspeelt op
de Nieuwjaarsdag-ontboezeming, uit 1883, en op de
bespreking van Hélène Swarth's
Blauwe bloemen
, die dateert van 17 december 1884, maar die in de inhoudsopgave
abusievelijk werd gedateerd als verschenen in 1888. Overigens is Verwey zelf
abuis als hij het open venster en de ‘rook-kringetjes’ in verband brengt met
Van Deyssel's opstel over de Blauwe bloemen. De bespreking
toch van Hélène Swarth's
Eenzame bloemen
[van 8 februari 1884; in de inhoudsopgave foutief gedateerd als
verschenen in 1883] opent immers met de mededeling: ‘Het was heden zulk een
zoele dag, er woei zoo een echte lentelucht door Amsterdam, dat ik het
venster van mijn kamer openzette en de kachel uit liet gaan, toen ik
van-middag bovenkwam om een cigaar te rooken en mij een paar uur rustig
bezig te houden met het nieuw verschenen werkjen van Hélène Swarth.’ (p.
73). En op p. 74: ‘De rookwolkjens van mijn cigaar dwarrelden dan voor mij
heen, en buiten, boven de daken, waarop mijn venster uitzicht geeft, dreven
reine, witte, wolkenmassaas als sneeuwheuvelen onder den blauwen hemel.
Verbeeld u nu, dat ik, naarmate ik vorderde met de Sonnetten, daar het
boekjen meê begint, het eene oogenblik mijn cigaar niet met rust kon laten
maar trok en blies als gold het aangenomen-werk, terwijl ik haar het
volgende oogenblik vergat en bijna uit liet gaan. Toen ik, na de sonnetten
tot de liederen overgegaan, aan blz. 103 was gekomen, zag ik plotseling geen
wolkjens meer van mijn cigaar maar een grijze nevel langzaam dansen. Lezer,
het waren tranen, ik kan er niets aan doen. Ik besloot hieruit, dat de
verzen heel mooi moesten zijn; sinds de uitgave van Jacques Perks gedichten heeft ook geen jong hollandsch dichter
mij zóo aangedaan.’
-
voetnoot585
- Aan Verwey's brief van 26 november 1896 voegde Kitty een brief toe voor
Cateau, waar ik uit citeer: ‘Een van de bewonderaars van Annie is meneer
Berlage; hij komt nooit hier of hij zegt: “ik vin 't een mooi kind”. Je weet hij bouwt mama's huis en komt daardoor nog al
eens. Morgen o.a. Compliment aan Karel: dat Dr. Kalff jr. Dec. redacteur
wordt van de Gids en verzocht heeft zijn naam van den omslag te nemen. [de
omslag van het Tweemaandelijksch Tijdschrift-H.P.]. Albert is een paar dagen
niet wel geweest, maar morgen zal ik de gevraagde boeken inpakken en
versturen. Paap [Jeanne Colette, W. Versluys, Amsterdam,
1896-H.P.] Schendel, van Oordt die al voor Albert's aanvraag door Versluys
naar Groesbeek en door Groesbeek naar hier gestuurd werden.’
-
voetnoot586
-
Feith, Van Alphen,
Bellamy, Helmers, Tollens, Beets, Staring, Potgieter, De Genestet,
Perk. [Bloemlezing samengesteld door en met] proza van Albert Verwey,
S.L. van Looy, Amsterdam, 1897 [november 1896].
|