De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd75Noordwijk aan Zee 9 April '95.
Amice, Het is juist over het opmaken van het nummer dat ik je graag even gesproken had. Het stuk van Cox is een referaat van een boek: je begrijpt dat dat niet te splitsen is. Verbeel je iemand die, om den inhoud van een niet opperst belangrijk boek te weten, zijn herinneringen van voor twee maanden gaat opfrisschen. Om te kunnen voortmaken had ik juist deze volgorde opgemaakt. Als je die goed vindt kunnen de eerste zes vel nog deze week afgedrukt. Prins 8. Verburgh 12. Cox 27. Verwey: Twee Dichters 9. Goes 18. Van Deventer 8. Verwey de IdeeGa naar voetnoot270 etc 5. Aletrino 20, is tezamen 106 bladzijden of 6 vel en 10 bladzijden. Wij hebben dan nog vier of laat ons zeggen vijf vel over. Terwijl er zijn of beloofd zijn: Aletrino 28. Jelgersma 32 (?) Bierens 23. Veth 16 (?) Berlage (?) Erens 15 (?) Het is heel wel mogelijk dat Jelgersma of Veth, of beiden niet op tijd komen. En dan is het verreweg verkieselijk Bierens in zijn geheel te plaatsen, want dat stuk splitsen is m.i. het vermoorden. Het stuk van Van Deventer heet: De legende van Lavoisier. Mijn 2e zending heb je zeker verstuurd? In de verzen die je me stuurt, hoor ik voornamelijk een echo van Gorter. Ik mis het gevoel dat iemand persoonlijk het woord voert tot me. | |
[pagina 103]
| |
Kom zoodra je kunt en breng Jopie mee, en zeg of we jullie ook van eenigen dienst kunnen zijn. Er liggen hier drie boeken: de Brieven van Tine,Ga naar voetnoot271 Nouhuys over Walt Whitman,Ga naar voetnoot272 Artiest van Emants (tooneelspel).Ga naar voetnoot273 Er zouden over alle drie aardige dingen te schrijven zijn, maar ik zie er niet veel kans toe. Hoe denk jij erover? Zeer gegroet
tt Albert V.
Er is in die verzen iets dat me zeer ‘puzzlet’. Ik weet niet of het enkel is dat ik mijn indruk van de verzen niet kan rijmen met mijn indruk van het schrift. 't Kan ook zijn dat ze niet persoonlijk en toch gemeend zijn. Eén ding lijkt me intusschen zeker, n.l. dat het geen verzen zijn om uit te geven. Hebben ze waarde dan is het die van een zelf-biecht, en als zoodanig lijken ze me allebei even belangrijk. Die bizonderheid van gevoel en uitdrukking waardoor een vers van gemeen belang wordt, missen ze dunkt me. |
|