gemoedszaak zijn. Hij lijdt onder een
inzicht dat naar mijn meening het eenig-ware is, maar het maakt hèm zoo
óngelukkig als het mij ge-lukkig maakt. Mijn eerste gesprek met hem, van 12 tot
½ 9, deed ons die eenheid van inzicht zien. In het tweede, hier, stelde hij de
onmogelijkheid, ik de aannemelijkheid van geluk. Ten slotte een verschil van
aanleg, soms pijnlijk om op door te gaan, zoo pathetisch was hij in zijn gevoel
van de machteloosheid van ons intellekt. Hij besefte, nu de noodzakelijke
tegenstrijdigheid van alle verstands-waarheid hem helder is, dat hij terug moet
gaan tot zijn gevoel, en als geestelijk mensch tot de beelden waar zijn gevoel
aan hangt, en nu vindt hij dat dat de oude termen zijn met hoogstens een andere
gedachten-inhoud. Hij ontdekt dat men nog geen nieuw-gevoel-mensch is, al
bewijst men de onlogischheid van de verschijnings-vormen van het oude. Hoe in
godsnaam aan dat nieuwe gevoel komen! Hoe in godsnaam iets anders liefhebben dan
toch weer de oude termen, leeg- en weer vol-gecritiseerd! Dat is zijn wanhoop,
die dikwijls aandoenlijk was.
Ziehier een voorbeeld. Hij gebruikt de termen ‘goddelijke genade, verzoening,
verlossing van de zonde, voorzienigheid’, met een instinctieve liefde. Dan
bewijst hij zich overtuigend dat de geijkte inhoud van die termen onzin is; maar
uit liefde die hij er toch voor heeft stopt hij ze weer vol met wat hij meent
dat dat voor een wijsgeerig verstand hun inhoud wezen moest, en gaat,
overgelukkig dat zijn geliefde woorden in eere hersteld zijn, met het gebruik
ervan voort. Je merkt wat zijn fout is: het komt er niet op aan een inhoud te
zoeken voor nu eenmaal hun inhoud kwijtgegane termen; het komt er op aan de
juiste termen te vinden voor elken nieuwen inhoud. Zijn pasklaarmakerij is van
weerskanten hoogstens een compromis, waarbij de eene partij èn de andere lijdt.
Hier geldt niet de tegenwerping die hij mij maakte dat altijd
de woorden blijven en de begrippen veranderen; want de woorden
verzoening, verlossing etc. op zichzelf blijven zéker, ónafhankelijk van de
vraag of déze begripswijziging al of niet zal worden aangenomen. Hierom, omdat
hier volstrekt geen sprake is van die woorden zelf in hun door de heele
menschheid gevoelde beteekenis, maar alleen van een
speciaal-christelijk-theologische gebruiks-wijze van die woorden. Die gebruikswijze nu, hoeft volstrekt niet
te blijven. Zij vervalt, ook naar Bollands eigen premissen, met de
wereldbeschouwing waar ze een deel van is; wie aan die gebruikswijze nog
éenigermate blijkt gehecht te zijn, is ten slotte met zijn gevoel nog de
christen die hij met zijn verstand niet wil zijn.
Dit is de diepste grond waarom ik mij niet zooals hij, verbaasde over jouw
roomsche neigingen. Jij, die altijd bij je gevoel blijft ontdekt daarin
sympathieën die onuitroeibaar zijn. Formeele (verstandelijke) tegenstrijdigheid
merk je niet, tenminste, ze beklemt je niet hartstochtelijk. Er is dus geen
reden waarom je die sympathiëen niet erkennen zou. Bolland schrikt daarvan; zijn
verstand houdt hem daarvan af.
Als ik tegenover mijn christelijkheid geen sterker wapen dan mijn verstand had,
werd ik zeker op 't oogenblik dominee. Maar wat er bij mij tegenover staat is
een krachtiger heidenschheid (als je 't zoo noemen wil), een aarde-liefde, een
beminnen van ruimte-entijdelijkheid, die ik volgen moet.
't Is wonderlijk. Bolland is zoo'n groot verstandsmensch dat hij met zijn
verstand gekomen is tot de erkenning van de oppermacht van het gevoels-leven.
Huët maakte in zijn jeugd iets soortgelijks door,
en de ellende van dat twee-voudige onmachts-bewust-zijn is hij nooit te boven
gekomen.