De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd56Baarn, 30 Januarie 1895
Amice, Hierbij een groot gedicht van Borel. Het komt mij voor niet goed te zijn. En een stuk over de tooneelwerken van Browning door Eduard VerburghGa naar voetnoot210 (Eduard Thorn Prikker, broeder van den schilder). Dit vind ik wat haastig geschreven, maar plaatsbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn stuk over Couperus is af (± 16 blz.).Ga naar voetnoot211 Ik wil het nog eens nazien en zend het je dan. Hebben v.d. Horst en v.d. Goes al uitgemaakt wie in de Maart-aflev. iets over Tooneel zal geven? Prins zendt eerstdaags het vervolg van zijn Rusland. Dit moet er dunkt mij in elk geval in, te meer daar het maar enkele bladzijden zullen zijn. Bolland is verleden Zondag bij jullie geweest. Heeft hij de quaestie-EllenGa naar voetnoot212 besproken? Hij zal je wel verteld hebben van de zonderlinge zaken die hij omtrent mijn geestelijke sympathiën is te weten gekomen. Ík heb van hèm den indruk gekregen dat hij werkelijk een zeer superieure persoonlijkheid is. Maar hij is een debater als een orgel en dat is zeer schoon maar je moet er tegen bestand zijn. Nu, ik ben en blijf je, al weêr verkouden, vriend
K. Alb. Thijm.
|
|