De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Deel II: september 1894-april 1898] | |
Woord voorafDe voorlaatste alinea van het ‘Woord vooraf’, in 1981 meegegeven aan het eerste deel van De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey, legde vast dat de ontsluiting van die briefwisseling zich - in dat eerste deel - niet verder dan tot en met augustus 1894 zou voltrekken, immers: ‘geen natuurlijker of meer voor de hand liggende cesuur dan die, als het ware aangewezen door de verschijning, op 1 september 1894, van de eerste aflevering van het Tweemaandelijksch Tijdschrift. Dit houdt meteen in dat in het tweede, medio 1983 te verschijnen, deel het accent zeker niet uitsluitend maar toch wel in heel belangrijke mate zal komen te liggen op het tussen 1 september 1894 en 1 januari 1905 door Van Deyssel en Verwey gevoerde redactionele beleid.’ Dat het tweede deel niet medio 1983 en evenmin ‘volgens latere berichten eind 1983’Ga naar voetnoot1 het licht heeft kunnen zien, moet voornamelijk worden toegeschreven aan de omstandigheid dat - anders dan in het eerste deel, waarin 160 brieven, briefkaarten en telegrammen werden afgedrukt - dit tweede deel 291 dergelijke documenten bevat waarin, naast een uitwisseling van berichten over de privé-omstandigheden van beide correspondenten, zo goed als alle - tussen 1 september 1894 en 1 april 1898 - in het Tweemaandelijksch Tijdschrift verschenen bijdragen op enigerlei wijze aan de orde komen, zij 't in een beperkt aantal gevallen slechts door loutere vernoeming van titel en auteursnaam. Mede vooral in samenhang met die omstandigheid vroeg het tweede deel aanzienlijk meer en aanzienlijk grotere inspanningen van de tekstbezorger: telde het eerste deel 364 annotaties, het tweede deel vergde er niet minder dan 722, dus - op zes na - dubbel zoveel als het eerste deel! En dit bracht weer, onvermijdelijk, met zich mee dat de integrale openbaarmaking van de briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey, na dit eerste en tweede deel, een derde en laatste deel zal gaan vullen, lopend van 1 april 1898 tot 1 januari 1905. Op laatstgenoemde datum kwam De XXe eeuw, zoals het Tweemaandelijksch Tijdschrift met ingang van januari 1902 was gaan heten, voor de eerste maal uit onder de eenhoofdige redactie van Van Deyssel, en verscheen, onder redactie van Albert Verwey, bij W. Versluys te Amsterdam, in een door H.P. Berlage ontworpen omslag, het eerste nummer van De Beweging/Algemeen maandschrift voor letteren, kunst, wetenschap en staatkunde. Uiteraard is ook ditmaal nagegaan waar precies, tussen tweede en derde deel, de cesuur aan te brengen. In dit geval leek Verwey's brief van 27 maart 1898 het meest geeigend om te fungeren als hekkesluiter van het tweede deel. Op 4 september 1894 had Verwey aan zijn vriend en mede-redacteur geschreven: ‘Ik werk en ben alleen gelukkig als ik werken kan’; nu, op 27 maart 1898, kon hij uit de grond van zijn hart diezelfde vriend laten weten dat hij zich sterk was gaan voelen ‘in het gevoel van ons beider werkzaamheid’. Daarnaast opende die brief met de vastlegging: ‘Dagelijks wellen nog waar- | |
[pagina 6]
| |
devolle herinneringen aan ons samenzijn en brokstukken van je voorlezing in me op.’ Over en weer hadden de vrienden een grote indruk van elkaar gekregen tijdens Verwey's jongste verblijf ten huize van Van Deyssel in Baarn. ‘Sints vier maanden ben ik zijn eerste gast. 't Was aan tafel dan ook groot feest’,Ga naar voetnoot2 zo schreef Verwey op 23 maart 1898 aan zijn vrouw, om daar een dag later aan toe te voegen: ‘'s Avonds [22 maart] heeft Karel toen voorgelezen hoewel hij 't eerst niet van plan was. En wel tot over half twaalf. Hij heeft veel goeds gemaakt en is ontwijfelbaar veel gezonder. Nu nog één stap verder.’ Dat ook Verwey op die bewuste avond nieuw werk heeft voorgelezen, blijkt uit de voorlaatste brief in dit boek en zal nog uitvoerig blijken uit de annotaties in het derde deel. Gelukkig kan de lezer zich reeds nu daarover laten informeren door de, in noot 713 vernoemde, studie van J. Kamerbeek Jr.Ga naar voetnoot3
Graag breng ik op deze plaats dank aan mevrouw Drs. Lieneke Frerichs, mevrouw Drs. Marijke Stapert-Eggen en de heer Drs. Frank Ligtvoet, gedrieën werkzaam in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam aan het Project repertorium brieven Albert Verwey. Zij brachten de documenten aan het licht, openbaar gemaakt in Bijlage I, en voorts brief no. 149 B. Daarnaast signaleerden zij de aanwezigheid, in een particuliere collectie, van brief no. 205. Zou het mij, zonder hun medewerking, niet mogelijk zijn geweest de noten 525, 681 en 692 te redigeren, mijn erkentelijkheid jegens hen geldt toch vooral de - mij stimulerende - belangstelling, door ieder van hen afzonderlijk zowel als in commissie, voor mijn arbeid aan de dag gelegd. Mijn dank gaat ook uit naar de heer Rob Richard, medewerker van de afdeling Handschriften van de Universiteitsbibliotheek, die mij op onbekrompen wijze liet putten uit de iconografische afdeling van het Albert Verwey Archief.
Harry G.M. Prick |
|