111
Baarn, 30 Maart 1894
Amice,
Dank voor de ontvangen ‘Letterkundige Kritiek’.Ga naar voetnoot258
K. Alb. Thijm
|
-
voetnoot258
- Albert
Verwey, Letterkundige Kritiek/Frederik van Eeden, Ellen -
Johannes Viator, D. de Voogd, Amsterdam, 1894, een brochure van 67
pagina's. Merkwaardig genoeg berichtte Van Deyssel niet aan Verwey dat Jan
Toorop op 2 maart 1894 contact met hem had opgenomen over de mogelijke
oprichting van ‘een Internationale Revue (groot formaat) met gestyleerde
band en groote houtsneden er in en proza en poëzie er in van de meest
beminde artiesten.’ Op 14 maart 1894 schreef Toorop aan Van Deyssel:
‘Spoedig hoop ik iets omtrent de luiden te hooren, die gij hebt uitgekozen
voor de redactie (hollandsche afdeeling Int. Revue)’ en op 26 maart: ‘Hebt
gij al iets gehoord van Diepenbrock. Emile Verhaeren wacht, om de circulaîre
rond te zenden voor dat de luidjes bekend zijn van de Redactie.’ Van Deyssel
ontving deze brief op 26 maart en schreef toen ijlings Diepenbrock aan (zie
Alphons Diepenbrock, Brieven en Documenten, II, p. 167):
‘Ik heb nu ontworpen die Redaktie voor Holland (er zullen ook Redakteuren
van drie andere naties zijn) om te beginnen te doen bestaan uit, U, André Jolles en mij.’ In gelijke zin
schreef Van Deyssel, eveneens op 26 maart, aan André Jolles, maar om
onduidelijke redenen werd die brief niet door hem verzonden. Op 17 april
1894 reageerde Diepenbrock vriendelijk-afwijzend (zie Brieven
en Documenten, II, p. 169-170). Eveneens op 17 april schreef Jan
Veth aan Van Deyssel: ‘op gevaar af mij met zaken te bemoeien die mij niet
aangaan, acht ik mij verplicht je ten zeerste te ontraden Jolles in die
combinatie te betrekken. De zeer zuivere beweegredenen die mij hiertoe
voeren zal ik bij gelegenheid gaarne mondeling toelichten. Hecht gij aan dit
ongemotiveerde advies geen waarde, dan kan ik dat in het minst niet kwalijk
nemen, maar ik wilde dit toch gaarne gezegd hebben.’ Op 16 mei 1894 zou
Jolles, door Toorop verwittigd van het bestaan van Van Deyssels schrijven,
persoonlijk bij Van Deyssel aankloppen met het verzoek hem de inhoud
mondeling mee te delen. Dat Van Deyssel en Jolles tot een accoord kwamen
wordt duidelijk uit Van Deyssels brief aan Arij Prins, d.d. 17 mei 1894: zie
Briefwisseling Prins/Van Deyssel, p. 184-185; aldaar
op p. 188 Prins' instemmende reactie en op p. 190 Van Deyssels brief van 20
juni 1894, waaruit blijkt dat dit hele Internationale Tijdschrift-plan een
doodgeboren kindje was.
|