De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd17Rozengracht 57 Amsterdam. [28] Decr '87
Amice, Ik heb gewacht met je te danken voor de toezending van je boek, totdat ik het uit zou hebben. Nu héb ik het uit en dank je, behalve voor die toezending, oók voor het vele aangename, dat je stijl met zijn mooie bewegingen, me heeft aangedaan. Ik heb het heerlijk gevonden zooveel aangenaam, overtuigd, natuurlijk Hollandsch te kunnen lezen als jij me daar hebt thuis gestuurd. Neem me niet kwalijk dat ik je in ruil daarvoor iets zenden moet als Doortje Vlas van Bram van Dam,Ga naar voetnoot35 maar Kloos zei me dat je daarom gevraagd hebt. Nu ik je boek gelezen heb, denk ik zoo bij mezelf dat jij toch een geweldige dweper bent.Ga naar voetnoot36 Jij hebt het leven lief, maar niet énkel - vergun me - ‘met een forsche en jaloersche liefde’:Ga naar voetnoot37 - jij dweept met het leven. | |
[pagina 36]
| |
Ik zeg niet dat het zoo is, maar ik zeg dat ik dat zoo denk. Als ik jou lees, dan denk ik: ja juist, als Het Leven een vrouw was, dan zou hij liggen snikken vóor haar of haar aan haar hals hangen. En als Zij lief deê tegen hem, dan geloof ik dat hij vergaan zou van vervoering. Dat dwepende voel ik tot in je bedaardste volzinnen, tot in de manier waarop je spreekt van ‘mooye handen’.Ga naar voetnoot38 De fantasie van jou met het belichaamde leven zou door alle stemmingen heen kunnen worden voortgezet met illustreerende volzinnen uit je roman, en ook uit je brochure.Ga naar voetnoot39 Mathilde en Jozef.Ga naar voetnoot40 v. Deyssel en Het Leven. Het is eén roepen, eén dwepen. Ik hoef je niet te zeggen dat jij - en je boek als uiting van jou - door zoó te zijn, een zeldzame verschijning bent tusschen de collectie schrijvers - en boeken, - die ik in mijn Hollandsche hoofd heb. Ik ben blij met de aanwinst. Ik houd er niet van een boek uit elkaar te halen: dit boek is mooi, dat boek is minder mooi. Zulke zaken weet jij zelf het best. Het lijkt me, in hoofdzaak, dat je voornamelijk in je 13de hoofdstuk ernaar gestreefd hebt het meest-direct treffende van de beschreven zaken uit te drukken. Waar je je hier en daar minder juist mag hebben uitgedrukt geloof ik dat je causeurs-kwaliteitenGa naar voetnoot41 je in den weg hebben | |
[pagina 37]
| |
gezeten. De woorden zijn je in zoo groot aantal familjaar,Ga naar voetnoot42 dat het wel eens moeielijk zijn moet onder zooveel bevrienden, den eenen vriend te vinden, dien je noodig hebt. Je zult het publiek nog wel hier en daar aan het schrikken maken. Ik voor mij vind, in een oordeel over je boek, de zedelijkheids-kwestie ondergeschikt. De vraag is ook niet wat de menschen mooi vinden maar wat jij, de met het leven dwepende V. Deyssel mooi vindt. Houd me ten goede dat ik je zaken geschreven heb, waar je 't niet mee eens bent of die je al lang wist en geloof me
tt Alb. V. |
|