De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd86Amsterdam 1 Nov. 89
Beste Vriend, Reeds lang heb ik gevonden, dat ik U wel een briefjen schrijven mocht. Ik ben er ook op een avond in een zeer opgewonden toestand aan begonnen, maar toen bleef ik er in steken. Het is wel naar dat Gij zoo weinig uitgaat; als ik één dag niet op straat kwam, zou ik mij doodziek voelen. De lucht, mijn waarde, de lucht is veel voor een mensch! In de Jan Steenstraat woon ik niet meer, dewijl de Heer des Huizes overleden was. Het verwonderde mij niets dat hij deze naargeestige, ossenlapjenswoning uitstapte. Als ik 's nachts t'huis kwam, van Mina, die ziek was, door die rechte straat, met steenen, langs het donkere Sarphatipark, dacht ik, dat ze het lijk wel in mijn bed konden gelegd hebben - uit armoede. En er zat een lange breinaald door mij heen als ik ging slapen. Toen zei de juffrouw, ik had harde begrafenisbroodjens op, die van de plechtigheid overgebleven waren, op den 25 sten Augus- | |
[pagina 111]
| |
tus: ‘De boel wordt 1 September verkocht en ik moet er af, nu oom dood is, want de familie wil niets van mij weten.’ Ik ging naar den Schouwburg, zooals gewoonlijk 's morgens en zag er WensmaGa naar voetnoot199 voor staan: Wensma heeft veel respect voor mij gekregen omdat hij mij cognac levert en omdat ik Secretaris ben. ‘Rines’, zei ik, ‘ik moet mijn kamer af. Wil jij alsjeblieft eens kijken of er hier in de buurt kamers te huur staan?’ Na vijf minuten had hij er al twee in de Marnixstraat - vlak bij. Wij gingen er samen heen. Eerst naar het verste huis - daar was de juffrouw uit en wanneer ze terugkwam, wist het meissie niet. Toen twee huizen terug. Jawel daar moest ik wezen. Net zoo'n kamertje als in een groot Hôtel. Later bleek het dat de juffrouw uit de Jan Steenstraat voorbarig geweest was en het huis met de meubels weer ingehuurd had en zich de haren uit het hoofd trok omdat ze mij de huur had opgezegd. Maar ik was er nu eenmaal af. O Zoo! In de vorige week heb ik last met zenuwstuipjens gehad. Ik was met Mina akelig alleen, omdat ik een paar avonden niet te spelen had en kreeg lust om mijn (doorgehaald: hoofd) hals tusschen de kast en de deur in te steken en dan de deur toe te drukken. Dan wou ik Mina zoenen, die zich niet wilde laten zoenen, omdat het zoo raar ging en ik zei: Goed, goed, laten wij ons maar zenuwachtig maken, over den grond rollen tot wij allebei heel ziek zijn. In het ouderlijk huis in Den Haag kon ik heelemaal niet slapen. Ik werd benauwd, met een gevoel alsof mijn hoofd uit elkaar springen zou en wipte telkens met schokken mijn bed uit om heel hard en stil over de kamer te loopen. Ik dronk glaasjens water en ging erg huilen en overdag had ik dan een gevoel alsof ik afgeranseld was. Mijn vader wil mijn kleermakersrekening van het vorige jaar niet betalen omdat ik die zelf zou kunnen voldoen, wanneer ik geen minnares had. En ik heb kleeren noodig voor het Tooneel en kan ze niet bij een anderen leverancier laten maken, daar ik geen geld heb en ik contant zou moeten opdokken en bij dien kerel, die al zooveel van mij hebben moet, kan ik toch ook niet weer gaan, vóór ik hem wat afgedaan heb. Mina kan nog niet in een betrekking gaan, want haar beentje is wel veel beter, maar nog niet toe; zij moet nog alle dagen baden nemen, er diapalmpleister opleggen en 24 pillen per etmaal innemen. Van September af eet ik weer bij haar en uitstekend, hoor! Wij hebben gespeeld: De wilde Eend van Ibsen. Ik heb het stuk vertaald en was bij alle repetities om tot het resultaat te komen dat De wilde Eend minstens even goed bij ons slaagde als Nora bij de Tooneelvereniging. Die beroerde club, waarvan alle persmannen lid zijn, heeft mij uitgescholden - meer dan bar. Ik trok mij dat aan, daar ik toch al nerveus was. Rössing loop ik voorbij zonder hem te groeten. Mina is gisteren verhuisd van de Jan Steenstr. 84, naar de Jan Steenstr. 108. Je moet wel de groeten van haar hebben. Gisteren heb ik met de dichters Kloos en Boeken ettelijke voormiddag-borreltjens gedronken. Een glas bier, een virmuth, twee glazen port, één champagne, (door- | |
[pagina 112]
| |
gehaald: twee) éen oude jenever en twee glazen bier in Haarlem bij het middagmaal, waar ik spelen moest. Wij moeten het leven, maar nemen zooals het is, geeerde Thijm. Tegen het toeval, kan men niet. Alles loopt toch buiten je om en je zit er zelf wezenloos in te kijken. Geen koeien, geen moeien! Leve Bergen op Zoom. Ze zullen er je niet uit je rust halen en je moest er wezen omdat je er zit en niet alleen hi hi! een vrouw, en een knaapjen en het poessie en allerlei aardige dingen, omdat ze in jou zijn. Stel je voor, een bok in een Parijsche Palais-Royal Restauratie, dan heeft hij toch leelijk het pessie in. Wil Mevrouw beleefd van mij groeten,
Je liefh. Arnold Ising Jr. |
|