De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
81Amst. 22 Augs. 89
Wel vriendlief wat doet het mij een genoegen dat je in Bergen op Zoom zoo goed terecht gekomen bent, en blijkbaar zoo naar je genoegen. Als je ook wonen kunt, waar je wil, mits het niet al te duur is en de bruin het trekken kan, waarom zou je dan niet in Bergen op Zoom moeten wezen, en het schippertje had er den inventaris nu toch eenmaal heen gebracht. Ja, het garnizoen, wel wis en zeker, ik heb er nog een neef zitten, een majoor, die wel eens stukken voor ons vertaalt - ook zoo'n litterair begaafd letterkundige - Boogaard - heet hij, je belt er zeker eens aan, want men dient in Bergen op Zoom toch zoowat verkeer en gezelligheid en omgang, en avondjes en visites te hebben en van elkaars kinderen en vrouwen en rompslomp te weten. 't Moet er koortsig zijn, vooral wanneer men niet aan het klimaat gewoon is, maar dat heeft ieder die in Bergen op Zoom woont voor Bergen op Zoom over, want Bergen op Zoom moet afgesalamanderd aardig wezen. Charmante lui - wat stijf op het eerste gezicht - maar joviaal en prettig in den omgang als je ze maar kent. Ik heb al ontdekt dat er een stoomtram van Bergen op Zoom naar Antwerpen gaat en als wij nu eens centen hebben, dan kom jij in Antwerpen en ik ook - watblief! en dan gaan we daar weer in een kroeg zitten op zoo'n roode canapé en redeneeren eens gezellig weg over Bergen op Zoom. Wel de kompelementen van Mina. Zij is weer aan het kuieren en sinds Maandag eet ik bij haar. Ook zijn we samen naar de Berenbijt gewandeld op een donker avondje in den regen en daar waren Kloos, die op zijn neussie gevallen was, omdat hij ha ha bezopen was geweest en die dronken was, en Witsen, die bezopen was, en Boeken die te veel op had en zoo zijn we met ons zessen (Kloossies neussie meegerekend) ook nog naar de Steenen granietzuil op de Stadhouderskade geweest. Maandag 12 dezer ben ik 's middags om half zes naar Auerbach in Hessen gegaan om mijn vader en mijn moeder te halen. Ganzen, een beek, regen, bergjes en een gat. In Heidelberg zag ik den Shah, die tegelijk met ons op het slot wou wezen. In Bingen dronken we Binger Schloszberger, en in Creuznach kwamen wij een olifant tegen. Zondag morgen om half zeven holde ik in een snikhitte met mijn vader tegen den Drachenfels op en om acht uur was ik in de Jan Steenstraat 225, waar een oom lag te rochelen omdat hij dood ging. Van morgen om tien minuten voor achten werd ik gewekt door de woorden: ‘Tante, Pa sterft’ en daar zat ik me weer te ontbijten met een carbolluchtje in mijn strot, in den donker, met de ramen dicht voor het decorum en mocht schreiende vrouwen gemoedelijk toespreken. En nu komt weer dat gebliksem met die kist. 't Is hier een ellendige buurt. Ik heb dadelijk naar een acteur in Berlijn geschreven, want het wordt hoog tijd dat ik er eens uitkom. Je weet wel voor die wilde eend.Ga naar voetnoot190 | |
[pagina 105]
| |
Gisteren zei ik tegen Mina: ‘neen, neen, je mag niet zoo aldoor opstaan, dan gaat je beentje weer zeer doen’. Toen ze toch wou opstaan, zei ik ‘Mientje je moet eens toegeven, het is niet aardig om dat niet te doen’. Ze ging zitten en vroeg toen met een lachend gezicht: ‘Nu heb ik 't gedaan, mag ik nu opstaan?’ Ik wou maar zeggen dat ik er blij om ben, dat het verhuisgedoe nu voorbij is en dat je eindelijk van al die herrie af bent. Mijn beleefde groeten aan je vrouw.
Geheel de Uwe Arnold Ising Jr. |
|