De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904

74

Amsterdam, 18 April 1889

N.Z. Voorbw. 161.

Amice,

Hoe gaat het met U? Hebt gij de mazelen in hevigen graad? Hebt gij er koorts bij?

[p. 101]

Gij wordt ongetwijfeld uitnemend verzorgd? Ik hoop maar dat gij gauw weêr beter zult zijn. Ik zoû het zoo buitengewoon jammer vinden, als de zich nú voordoende, zeldzame, gelegenheid om U van tijd tot tijd te ontmoeten, die wellicht in geen jaren zal te-rugkeeren, voor mij verloren moest gaan.

Ik hoor, dat Biederlack een hersenschudding heeft gehad, gisteren. Dat zal U wellicht een weinig troosten.¹⁸⁶

Geheel de uwe

K.J.L. Alberdingk Thijm.

186 Ook Thijm zelf zal hieruit troost hebben geput. Op 23 dec. 1889 noteerde hij althans: ‘Biederlack, die bij mijn laatste bezoek aan Amsterdam op een toon van meerderheid bij zekere gelegenheid tot mij zei: “ja, als je bang voor je zèlf bent, dan...”, ellendige luis, ik ben juist voor niets of niemand bang dan voor mij zelf alleen, en als ik geen reden had om voor mij zelf bang te zijn, als ik m.a.w. steeds datgene gedaan had wat ik zelf voor 't best hield, dan had ik reeds zulke enorme dingen gedaan, dat ik mij zelf voor als de voor zich zelf bewezen grootste kerel van de wereld zoû houden. Als men zoo heelemaal niets van zich zelf vergt als gij, is het heel makkelijk te vrede over en niet bang voor zich zelf te zijn.’