73
Amsterdam, 13 April 1889
N.Z. Voorbw. 161.
Amice,
Met schrik zag ik uit je briefje van gisteren, dat je zoo erg ongesteld bent. Geloof maar, dat mijn hart goed genoeg is om mij dadelijk naar je toe te doen loopen, dat ik, bedoel ik, zeer zoû wenschen je gezelschap te houden, maar mijn moeder heeft mij formeel verklaard mij dan niet langer in huis te kunnen houden, en geld om in een hotel te gaan heb ik niet. Het is de epidemische aard van je ongesteldheid, die, ook zonder dat de overbrenger zelf aangetast wordt, heel licht vooral op kleine-kinderen overgebracht wordt, die 't mij onmogelijk maakt je te komen zien. - Ik heb gisteren je ongeval aan v.d. Goes meêgedeeld. Mocht je nu een andere ongesteldheid hebben, en de mazelenmare een loos alarm blijken te zijn geweest, dan had ik daarvan zeer gaarne spoedig bericht.
t.t.
Karel Alb. Thijm.