De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd56Mont, 17/2/'88. Amice, Zoo als ge schrijft was de brief over mijn roman, niet zoo innig, niet zoo hartstochtelijk, niet zoo uitvoerig als gij het in u had; vandaar ook waarschijnlijk, dat hij mij niet de impressie heeft gegeven van wel zeer innig, hartstochtelijk en uitvoerig te zijn. Integendeel heb ik dan ook gemeend, dat gij niet zóo bizonder erg met mijn roman óp had als gij 't nú schrijft. Ik deed U de zending van mijn roman; daarop andwoordet gij met dien brief, die wel zeer lief en buitengemeen was, maar waaruit meer menschen-vriendschap dan kunstappreciatie sprak. Ge schreeft zelf, dat ge den roman nog niet geheel had doorvoeld. Ik beschouwde dus uw brief als een bedankje voor mijn zending. Wat ge schreeft over uw ontvangst van het boek en vooral wat ge schreeft over Verwey's brochure heeft mij bizonder aangenaam geëmotionneerd. Wat jij over die brochure hebt gedacht, dat heb ik er zelf ook over gedacht, het was er dus zeer ver van af dat ik daardoor gekrenkt zoû zijn. Uw brief een andwoord zijnde op mijn zending, zoo heb ik dat andwoord niet onmiddelijk beandwoord. Verwey's brochure was mij zeer aangenaam,Ga naar voetnoot146 om dat het een boekje over mij was, maar après tout weêr niet als persoonlijke daad van Verwey, om dat de schrijver toch eigelijk niet geheel begrijpt en... aan het eind, zich op onnoodige wijze boven me stelt. Noch de roman, noch de brochure preokkupeert mij echter erg meer,Ga naar voetnoot147 want ik ben druk | |
[pagina 76]
| |
aan 't werk, en het gaat zeer moeilijk, zeer langzaam. Voor éen bladzijde heb ik soms meer dan een dag noodig, meer dan twee, drie dagen, zelfs, voor éen bladzij van eenvoudige lyriek, en met de epiekGa naar voetnoot148 is 't nog heel wat anders, twaalf regels in zeven uur is al veel. Niet als ik er eenmaal ín ben, maar de moeilijkheid zit 'em juist in 't er in komen, de heele fyzieke toestand van het hoofd wordt abnormaal, het heele lichaam komt in een toestand van fyzieke exaltatie, daar de minste geluiden en storingen fyzieke pijn aan doen. Ik wil dus eenvoudig alleen maar zeggen, dat dát de reden is, wanneer ik niet dadelijk (doorgehaald: met) te-rug-schrijf. Want ik zweer je, dat, ná mijn werk, niets mij aangenamer is dan een brief van u. Ik ga ook nu weer aan den gang, want morgen is het misschien weg.
t.t. Karel Alb. Thijm.
Wees zoo vriendelijk mij spoedig weêr te schrijven. Weet je ook iets van Multatuli, weekblad?Ga naar voetnoot149 Ik dacht, dat Rössing ook zeer geërgerd zoû zijn door mijn Portef.-brief, maar hij schrijft mij een briefkaart met ‘Waarde heer’ er boven. |
|