De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd34Amsterdam 22 Sept. 1886
Beklagenswaardige Makker Niet weinig verheugd was ik, toen ik heden uit Den Haag komende, Uw vaardig handschrift herkende. Mijn juichkreten verstomden echter bij het zien van het kommervol bestaan dat door U geleden wordt. Hoe vurig wenschte ik iets te kunnen bijdragen tot het lenigen van Uw smart! Uit het hooffie is het in de beentjes geslagen en van de beentjes door het borsie weer naar het hooffie. Ge schijnt leelijk kou gevat te hebben. Ach! Ach! Moge het vandaag een beetje beter zijn! Misschien zouden eenige chininepilletjens niet schaden. Wil mij dezen ongepasten raad ten goede houden wanneer ge ze reeds bij massa's verschalkt hebt. Wat zou ik niet willen geven om Uw vriendelijk, aristocratisch gelaat weer frisch en vroolijk als weleer voor mij te zien en de zilverzoete tonen van Uw klankvol stemgeluid te hooren. Zondag middag trok ik met een menigte blijmoedige wandelaars voort naar de Utrechtsche zijde om een ballon te zien opgaan. Ik verkneuterde er mij in dat zoovelen het vaste plan koesterden om niets uit te voeren. Allen zagen er uit alsof zij volmaakt gelukkig waren en de geneuchten van het leven met kleine teugjens dronken. Om vier uur zou de ballon opgaan en om kwart over tweën zat 't aan de Berenbijt stampvol. Een eindje verder voor een minderemansgelegenheid zag ik de statige figuur van den hoofdman onzer zwijgenden tusschen de hoofden van talrijke sprekenden. Forsche roeiers in hun kleurige pakjens dobberden op gouden vaartuigen en zoo goed was de stemming en zoo gastvrij en gul de toon dier heeren dat zij langs de slanke, lichtgroene biezen scheerden om een deftigen, zwartgejasten, hooggehoeden heer als ‘passagier’ op te nemen. De havenbootjens haastten zich zooveel zij konden en haar donkere last stoof bij Café Maas als een vuurpijl uiteen. Equipages en aapjens, karren met blauwe melkemmers, Zondagsruiters, die zichzelven waardiger vonden dan de | |
[pagina 42]
| |
wandelaars hen, visschers met scheuren in bruine, gelapte broeken, en netten zonder visch, vrijers met hun meisjes, lachend, ginnegappend, blij, een oudrenpaar met Franssie en Janssie, die aan mijn stok trok en terstond door haar vader bij een lurf terug werd gehaald - dat alles zag ik wazig als een feërie. De menschen hadden de halzen wijd uitgerekt om naar boven te zien, waar niets was. Baron Lijmpot had al de ballonnetjens van een venter moeten koopen ten einde ze te kunnen laten vliegen en het publiek, zoo mogelijk, nog vroolijker te stemmen. Het werd vijf uur en ik zag geen ballon opgaan. Toen duwde ik de hoofden der paarden opzij en verzocht sommigen heeren beleefd of ik er eens door mocht. De belangstelling liet dus niets te wenschen over. Erg naar vind ik het en het komt mij telkens weer in de gedachte dat de heer StumpffGa naar voetnoot75 den tooneelmeester Batteljee uitnoodigde om voortaan weg te blijven. Het was een fatsoenlijk, beleefd man van 27 jaar, maar ééns in de drie maanden dronk hij (doorgehaald: zich) in zijn eentje tot hij stomdronken werd. Begrijp je die liefhebberij? Ik kan de aanleiding maar niet vinden. De Oome's van Oefening Kweekt KennisGa naar voetnoot76 zullen het uitjen hebben om de heeren van de N.G. te noodigen tot het houden van lezingen. De heer Van Eeden wordt het eerst gevraagd. Vergeef mij dat ik te lang je aandacht vroeg voor onbeduidend geschrijf. Moge de sympathie die ik je toedraag gelijken tred houden met het wijken Uwer kwalen!Ga naar voetnoot77 Ik zal neef Croiset, ‘die wel iets beters te doen en héél wat aan zijn hoofd heeft,’ Uwe groeten overbrengen. Geloof mij zeer vriendschappelijk Uw dw.
Arnold Ising Jr. |
|