een warmen stoof onder de voeten, steeds klagende, kreunende, zeurende, jammerende, geen woord tot mijn huisgenoten, die ik nu en dan zie, sprekende, en met mijn hoofd als een stuk gloeyend ijzer, zoo stijf en zoo hard en zoo heet.
Ik zal U zeggen: Eergisteren-middag was het zulk mooi weêr, dat ik dacht: ik zal het eens wagen en probeeren een wandelingetje te doen. Ik deed 't en tot mijn voorspoed sloot vriend Willem A. Paap zich aldra bij mij aan. Wij waren in het Vondelpark?
Wat meent gij, dat het gevolg is geweest? - Den volgenden dag was ik nog erger dan ik geweest was. En had het ook nog in mijn borsie en beentjes gekregen. - Nu is mijn eenige troost maar: de hoop, dat uw gezondheid niets te wenschen overlaat en dat Gij mij dit egoïstische briefje ten goede zult houden. In die hoop verblijf ik, geachte mijnheer en waarde vriend, uw u verzoekende de groeten aan neef Croiset over te brengen neef:
Karel Alb. Thijm.