Krabbeltjes van Oom Chap(1930)–Ch.M. van Deventer– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Ton de Schreeuwleelijk. Tonnie was gistren al weer aan den gang; Nu werd een wolk van zijn blêren al bang. Morgen-zon, sterren en maan, op een hoop, 'k Zeg het je, kindren, ze gaan op den loop, Als hij weer aangaat en gilt, wat hij kan: Oom zat er bij, en hij rilt er nog van. 't Zonnetje was er aan 't schuilen gegaan; Tonnie heeft vlak toen bij 't huilen gestaan, ‘Oompie’, zoo riep hij, ‘geef zonnetje weêr; Wollek daar doet er dat Tonnetje zeer. Wolk, laat 'm los, en wat gauw, of ik schreeuw!’ Tonnie, die brulde 't, zoo rauw als een leeuw. O wat een schrik toen! Oom hard aan het blazen, Hoofd in den nek; Ton zwart van het razen, Gooide naar boven met zand en met steen, Schreeuwend, en zwaaiend met hand en met been. Bang werd de wollek; zij gleed van haar buit, Ton zag de zon weer en smeet het er uit: ‘Leve de vreugd! Laat de Franschen maar komen, Nappie voorop; ik ga dansen met Oome; Dansen met tante, met neven en nichten; Nappie, doe mee! Green scheeve gezichten! Weg met kanonnen, geen donderen meer; Nappie, dans mee, want de zon is er weer!’ Vorige Volgende