Krabbeltjes van Oom Chap(1930)–Ch.M. van Deventer– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Het leven in Afrika. Mijn kind, ga nooit naar Afrika, Want als je daar eens bent - Neen maar, vraag dat eens aan papa, Die heeft dat land gekend. Eens liep ik daar te wandelen, Toen kwam een nijlpaard aan; Ik wist niet hoe te handelen, En riep: ‘loop naar de maan!’ En 't ondier, o, wat werd het kwaad! Het waggelde op mij los; En ik bleef niet lang in beraad, Maar vluchtte al in het bosch. Maar zij drong heen door struik en boom; Daar had ze mij haast beet, Toen sprong ik in den grooten stroom, Die Dalagiri heet. Maar o, daar kwam een krokodil, En opende zijn bek; 'k Zwom naar den oever met gegil, En werd van angst haast gek. 'k Klom op den oever, beste schat, En werd in eens weer bang, Want vlak bij 't plekje, waar ik trad, Daar lag een groote slang. [pagina 20] [p. 20] Ik zie nog altijd, hoe ik ren, En zij naar voren schiet; Ja, hoe ik toen ontkomen ben, Begrijp ik zelf nog niet. Daarom, ga nooit naar Afrika; Blijf liever bij den haard; Geef een stil kusjen aan mama, En speel met paatje's baard. Vorige Volgende