Het einde van de roman
(1973)–Enno Develing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
VoorwoordHet eerste gedeelte van de in dit boekje verzamelde artikelen werden vanaf 1965 met onregelmatige tussenpozen in stencilvorm in eigen beheer uitgegeven en rondgezonden aan kritici, literatuurhistorici en een aantal schrijvers waarvan aangenomen mocht worden dat zij geïnteresseerd waren. Deze serie ‘Het einde van de roman’ begon na de verschijning van project I ‘Voor de soldaten’ (Bezige Bij 1964), omdat de reacties in de pers dit noodzakelijk leken te maken. Omdat in kunst en literatuur theorievorming - ook en bij voorkeur door auteur of kunstenaar zelf - pas kan ontstaan na een behaald resultaat,Ga naar eind* is na het eerste stencil bijna als vanzelfsprekend de eerder genoemde serie ontstaan. Begonnen dus als een soort onderzoek naar de exacte motieven en resultaten van project I ‘Voor de soldaten’ en geleidelijk aan evoluerend tot een onderzoek naar de functie van de roman in het postromantische tijdperk. Deze komplete serie, inclusief informatie en motieven over project II ‘De Maagden’ (Manteau, 1968) verscheen in 1968 in een dun boekje in beperkte oplaag (speciaal voor kritici!) gelijktijdig met dat tweede project. Uiteraard trok het onderwerp ‘De Maagden’ meer aandacht dan het dunne bundeltje ‘Het einde van de roman’. Zo schreef b.v. in De Volkskrant niet de literaire kriticus Kees Fens over het project, maar de ‘vrouwen’-redactrice Mevr. T. Pollmann-Schlichting (nu Tessel Pollmann van VN, ‘vrouw, onderwijs en maatschappij’). Kort en goed, dezelfde motieven die indertijd aanleiding gaven tot de serie ‘Het einde van de roman’ leidden ditmaal tot de z.g. ‘naamloze serie’. Hiervoor werd steun verworven van het Prins Bernhard Fonds en een aantal cahiers (één enkel en twee dubbele nummers: 1, 2/3 en 4/5), kon verschijnen. Naast een soort | |
[pagina 6]
| |
voortzetting van ‘Het einde van de roman’ (het werd en is nog, een langdurig einde) kwamen er nu ook een aantal artikelen in van anderen, meestal beeldende kunstenaars (Carl Andre, Robert Smithson), maar ook van de vlaamse schrijver Daniël Robberechts. Na het sluiten van deze serie werd tenslotte nog een tweetal stencils rondgezonden onder de titels: VIII (moderne literatuur), een lezing gehouden in Celbeton, Dendermonde op 7 februari 1970, en ‘Feiten over literatuur, feiten over de maatschappij en feiten over feiten’, een lezing voor de Rijksuniversiteit Groningen, 24 februari 1971. Daarnaast verschenen in de ‘naamloze serie’ en elders nog wel enige artikelen, maar die hadden minder met literatuur en meer met beeldende kunst of kunsthistorie te maken. Het geheel van artikelen over roman en project is nu dus bijeengebracht in dit boekje, hetgeen uiteraard de overzichtelijkheid bevordert. Dit echter is niet de enige reden van deze uitgave. De reeds herhaalde aankondigingen van diverse projecten 3 in de ‘naamloze serie’ - een tweetal werd overigens als ‘proefproject’ aan twee engelse universiteiten uitgevoerdGa naar eind** - is het nu dan toch eindelijk zover dat project 3 gerealiseerd wordt. Met steun van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk is het mogelijk de productie (zeer hoog in verhouding met de produktiekosten van een ‘roman’) te bekostigen en een prototype van project 3 uit te voeren. Daarna is het de uitgever mogelijk dit prototype te vermenigvuldigen en uit te brengen. Het prototype wordt in het najaar (1973) in het Letterkundig Museum in Den Haag te zamen met al het werkmateriaal (geluidsbanden, foto's, interviews, testopnamen enz.) tentoongesteld, terwijl dan tevens de vermenigvuldigde exemplaren van het project verkrijgbaar zullen zijn. Op de tentoonstelling wordt ook informatie en documentatie over de eerder verschenen projecten ‘Voor de soldaten’ en ‘De Maagden’ gegeven, alsmede zoveel mogelijk beknopte en duidelijke toelichting over het hoe en waarom van het project. De bedoeling is dat de toeschouwer na bezichtiging van de tentoonstelling niet in de eerste plaats gekonfronteerd is met een lawine van infor- | |
[pagina 7]
| |
matie waarvan de onderlinge samenhang hem volslagen onduidelijk blijft, maar dat hij naar huis gaat met op zijn minst een idee over wat een project is en waarom het ontstaan is. Een nogal ambitieuze onderneming dus, maar wel in overeenstemming met wat altijd in beide series en ook elders beweerd is. Deze wat ongebruikelijke gang van zaken bij het verschijnen van een literair product vindt zijn oorzaak in het moeilijk inpassen van het project in het economisch patroon van literaire uitgevers. Gezien de hoge productiekosten en de logischerwijze te verwachten geringe omzetmogelijkheden is het project in economisch opzicht een totale onmogelijkheid, althans gezien de gangbare normen. Vandaar dat aanvankelijk gedacht werd aan vervaardiging en tentoonstelling van slechts één prototype. Nu achteraf vermenigvuldiging toch mogelijk zal zijn, is dit des te beter, de prijs kan dan relatief gezien erg laag blijven. Tenslotte één misverstand bij voorbaat uit de weg ruimen: het project heeft niets met film te maken, is niet te filmen en verhoudt zich tot de film als tot de roman. Een film speelt zich net als de roman in illusionaire tijd af, is fragmentarisch en vertekent en vervalst de werkelijkheid (uitgezonderd enkele Andy Warhol films, b.v. die van het Empire State Building, of van een slapende man). Bovendien het project is literatuur. Project 3 heet ‘Het Kantoor’. Gedurende een beperkt tijdsbestek (één of twee uur), b.v. van 's morgens half negen tot half elf, wordt de situatie op een kantoorgedeelte exact vastgelegd op drie niveaux van waarneming. Dit gebeurt als volgt: 1. Gedurende het betreffende tijdsbestek worden alle geluiden binnen de betreffende kantoorruimte geregistreerd. Dit gebeurt met professionele apparatuur en wel zodanig dat aan geen enkel geluid de voorkeur wordt gegeven boven een ander geluid. Op deze wijze wordt b.v. het binnenkomen van het personeel, begroetingen, geluiden van buiten, lawaai van tikmachines, gepraat enz. op de band vast gelegd. 2. In ieder van de vier hoeken van de ruimte staat een fotograaf verdekt opgesteld met de lens op het centrum van de ruimte gericht. Iedere minuut (bij een tijdsbestek van een uur) | |
[pagina 8]
| |
of iedere twee minuten (bij twee uur) neemt iedere fotograaf een foto. In totaal worden dus 240 foto's genomen. 3. Na afloop wordt het in de betreffende kantoorruimte werkzame personeel aan de hand van een vragenlijst geïnterviewd hoe ze de afgelopen tijdsperiode ervaren hebben, wat ze gedaan hebben, of ze er steeds met hun gedachten bij waren, of ze liever wat anders gedaan hadden enz. Deze interviews worden op de band opgenomen. Het is uiteraard van groot belang dat de realisatie van het project niet interfereert met de normale gang van zaken. Daarom wordt het personeel eerst ingelicht over wat er te gebeuren staat, terwijl uiteraard ook om toestemming gevraagd wordt het project uit te voeren. Eventueel worden eerst proefopnamen gemaakt om iedereen aan de werkzaamheden rond het project te laten wennen, die overigens vrijwel onopgemerkt zullen blijven. Eerdere ervaringen hebben aangetoond dat men binnen de kortst mogelijke tijd vergeet dat er een project wordt opgenomen. Verder heerst over alle onderdelen van het project een volstrekte anoniemiteit, evenals bij ‘Voor de soldaten’ en ‘De Maagden’. Namen van personen en instellingen blijven achterwege. In enkele artikelen in deze bundel wordt de noodzaak daarvan verklaard. Van de geluidsbanden (1) worden plastic platen geperst, de foto's (2) worden steeds met vier tegelijk (vanuit iedere hoek één) op één pagina afgedrukt en de interviews (3) worden letterlijk in spreektaal uitgetikt en losbladig gedrukt. Het project krijgt dus de vorm van een soort pakket bestaande uit grammofoonplaten, foto's en tekst. Dit geheel vormt een exacte registratie, vertelt het verhaal (het project is literatuur) van twee uur op een kantoor. In plaats van een fragmentarisch gedeeltelijk bedacht verhaal achteraf (in het gunstigste geval uit herinnering opgetekend en daardoor vertekend) brengt het project een directe konfrontatie tot stand met een bestaande situatie, waarbij de vele facetten en de pluriformiteit van zo'n situatie het wezenlijke bestanddeel ervan vormen. Dit wordt bereikt doordat: 1. het verhaal zich afspeelt in echte tijd: het kantoorverhaal, | |
[pagina 9]
| |
duurt in werkelijkheid precies even lang als in het project (de grammofoonplaten). (De roman daarentegen speelt zich af in illusionaire of fictieve tijd). 2. in plaats van fictieve en statische plaatsbepalingen het project een werkelijke plaats van handeling kent (de foto's). Het steeds wisselend beeld van het begrip plaats, (afhankelijk van wie het van waar op welk tijdstip waarneemt), zoals zich dat in werkelijk bestaande situaties voordoet, komt in het project tot uitdrukking. De roman levert een fictieve momentopname van een situatie op, waargenomen (bedacht) door één persoon (de auteur), en daarbij nog ondergeschikt gemaakt aan kunstmatige literaire maatstaven (compositie, intrige). 3. echte in plaats van kunstmatig bedachte taal gebruikt wordt (de interviews). Bovendien wordt hiermede de subjectieve ervaring van een gebeurtenis of situatie in zijn pluriformiteit opgevoerd. Een verhaal heeft evenveel werkelijkheden (in de zin waarin dat begrip in de roman gehanteerd wordt) als personen, die er een rol in spelen. Tenslotte, hopelijk ten overvloede, het begrip ‘roman’ wordt hier niet denigerend bedoeld. Het gaat er om het verschil tussen roman en project aan te geven. In de zin van van het vertellen van een verhaal is het project ook een roman. De verschillen zitten in de gebruikte methode om tot het doel te komen.
oktober 1972 |
|