't Kleyn Hoorns-liet-boeck, inhoudende eenige psalmen Davids, lof-sanghen, en geestelijcke liedekens
(1644)–Jan Jansz. Deutel– Auteursrechtvrij
[pagina 244]
| |
Nae de wijse: Nu looft mijn ziele den Heere.ICk sal u een liedt verbreyden,
'Twelck Mattheus in 't vijfste verklaert,
Van de acht Saligheyden,
Soo Christus ons selve openbaert,
Ghelooft zijn woordt alleene,
Verblijdt dat herte dijn.
Saligh sijnse ghemeene
Die arme van gheeste zijn,
Hier naer sullen sy niet weenen,
Dat Hemelrijck hoort haer fijn.
Saligh zijn de bedroefde reene,
Sy sullen vertroostet zijn,
2 Christus sprack noch ter stede,
Dat oock salich zijn, hoort zijn belijdt,
Al de sachtmoedige mede,
Sy besitten d'aertrijck in vreden altijdt,
Saligh sijnse die honger lijden,
End' dorsten nae Godes woordt,
Godt sal haer noch verblijden,
End' hy salse versaden hoort.
Saligh sijnse in dese tijden,
De barmhertighe voort,
Barmhertigheydt komt haer bezijden,
Een eeuwighen daghe aenboort
| |
[pagina 245]
| |
3 En bedroeft u niet te samen,
Ghy die daer houdt Godts eeuwigh verbondt,
Christus heetse saligh by namen,
Die suyver van herten zijn in den grondt,
Sy sullen Godt aenschouwen,
Dit sijn Godts woorden klaer.
Salich sijnse wilt dit onthouwen,
De vredemaeckers voorwaer,
Al die dees reden behouwen,
End' volghense vroomelijck naer,
Dat sijn Godts kinders vol trouwen,
Spreeckt Christus in 't openbaer.
4 Saligh zijn sy en uytvercoren,
Spreeckt Christus tot sijn Discipels fijn,
Die om de gerechtigheyt wilt hooren,
Ghehaet, vervolght en versmaet zijn.
Saligh zijn uyt ghenaden,
Alle die doen rechte boet,
Als u de menschen versmaden,
Om Christus name goet,
Sijn beloften laet u versaden,
Dat Hemelrijck hoort u soet,
Ghy Christenen laet u raden,
Zijt dese reden wel vroet.
5 Te rechte mocht hy wel verheugen,
Daermen van is sprekende boosheydt,
Ende dat met valsche leughen,
'Tgheschiedt al tot der saligheydt,
Zijt in vreughde gheseten,
| |
[pagina 246]
| |
Het werdt u wel gheloont,
Godt sal u sijn rijck uytmeten,
Schoonder dan hy 'theeft vertoont,
Want alle Godts Propheten,
Sijn niet in lijden verschoont,
De wereldt heeftse verbeten,
Daerom zijn sy ghekroont.
|
|