't Kleyn Hoorns-liet-boeck, inhoudende eenige psalmen Davids, lof-sanghen, en geestelijcke liedekens
(1644)–Jan Jansz. Deutel– AuteursrechtvrijDEn lof en prijs gantsch over al,
Met herten vry ick roemen sal,
Mijns Heeren en Godts van hier boven,
In zijn ghemeynte seer bequaem.
Daer de vrome komen te saem,
Sal ick den Heer dancken end' loven.
2 Godts wercken zijn groot ende goet,
Wie die waer neemt met herten vroet,
Die heeft daer in een groot behaghen:
| |
[pagina 62]
| |
Wat hy maeckt, is heerlijck en soet,
Dies zijn gherechtheyt sal en moet
Vast blijven ten eeuwighen dagen.
3 Godt heeft door zijn daden niet slecht
Een gedachtenis opgerecht
Sijner goedigheyt seer genadigh.
Hy spijst die hem vreesen eerbaer,
En zijn verbondt dat blijft hier naer
Eewighlijck vast ende gestadigh.
Pause.
4 Den zijnen maeckt hy bekent hier
Sijn daden, en geeft goedertier
Tot erfgoedt der Heydenen landen:
De waerheyt en gerechtigheyt,
Welcke blijven in eeuwigheyt,
Zijn t'saem de wercken sijner handen.
5 Sijn geboden louter en klaer,
Zijn oprecht, oock is zijn woort waer,
Die vast staen sullen end' beklijven.
Hy heeft zijn volck verlost met kracht,
End' een Bont te weghe gebracht,
'Twelck bestendigh en vast sal blijven.
6 Heyligh en heerlijck is zijn naem,
Oock sal Godes vreese bequaem,
'Tbegin der rechter wijsheyt wesen.
Hy is wel kloeck ende wel vroet,
Die Godt vreest en sijnen wil doet,
Die werdt in eeuwigheyt gepresen.
|
|