XLIV. Acte van schuldbelijdenis voor Josua de la Cave, 5 februari 1624.
De broederen predicanten ende ouderlingen des classis van Edam, niet liever siende, dan dat de gevallene weder opgericht worde, ende de sondaer over sijne mishandelinge so met God als met sijn volck versoene, en connen niet, of moeten U.L. bekent maken, hoe dat doctor Josua de la Cave, wiens naeme U.L. voor desen is voorgestelt geweest, nopende de ergernisse door hem begaen ende de straffe hem van de classe opgeleydt, dat deselve Josua de la Cave schryftelijcke ende mondelijcke schultbekenninge gedaen heeft so voor den classe als voor den kerckenraet deser plaetse, ende met deselve beyde, nae bewijs van boetveerdicheyt, versoent is.
Als oock dienvolgens, dat hij Josua in U.L. aller tegenwoordicheyt betuycht voor God, die de werelt oordelen sal ende voor Jesu Christo, die met het geluydt der basuynen in de wolcken verschijnen sal, dat hij in sijn consciëntie weet, ende voor de gantsche gemeynte belijdt ende bekent, te weten als dat hij de gemeynte ende allen ergernisse gegeven heeft met de saken ende handelingen U.L. allen bekent, twelck hij verclaerdt hem van herten leedt te sijn; begerende derhalven ende biddende alle ende een iegelijck door de barmherticheden Gods in Christo sulx hem te willen vergeven ende te goede te houden.
Waerbij dan oock voorts uyt de naeme des classis U.L. wort bekent gemaeckt, als dat dr. Josua voornoemt van sijn suspensie ontslagen ende weder beroepelijck gestelt wert, om Gods kercke elders dan hier met den dienst des woorts te hulpe te comen.
Hiermede so begeert het classis van Edam, dat de gemeynte ende een iegelijck gelieve contentement ende genoegen te willen nemen over tgene misnoegen gegeven heeft. Ende die daer staet, siet toe, dat hij niet en valle.
(Acta Edam, 5 februari 1624).