had. Martha hoorde echter gauw, dat hij zich reeds half had laten overtuigen en dat vond ze absoluut niet kranig van hem. Voor haar waren de gedichten van haar man immers het summum, dat in de poëzie te bereiken was en zoo'n zot epistel, waaraan kop noch staart te krijgen was, ging hij zelf straks beter vinden dan zijn eigen werk!
‘Toe, Remi...’ drong ze aan. ‘Laat u toch niet door die dwaasheden van Wittewrongel beïnvloeden.’ - 't Was zonderling, Martha begreep het waarom niet, maar ze kreeg schrik voor dat moderne gedoe; haar man trok het zich te erg aan. Hij, die anders zoo halsstarrig aan den gewonen gang der dingen hield, liet zich nu ineens overhalen om iets te verdedigen, dat heelemaal verschilde met wat hij tot nu toe gehuldigd had... Intuïtief voelde Martha, dat daarin een groot gevaar schuilde voor de rust in haar huishouden. En ook Zwartekens kreeg den indruk, dat er iets abnormaals met hem gebeurde; hij schudde lastig het hoofd en zei om te besluiten: ‘Waarom daarover zoo piekeren? dat heeft ten slotte heel weinig belang...’