Het nieuw Maas Sluysche hoekertje
(1755)–C.L. Denik– AuteursrechtvrijOp de Wijs: Tusschen twee Trompette.Aanhoord dog allegaaren,
Wat ik u verhalen zal,
Die by der Zee gaan vaaren,
Luystert Menschen in ’t getal,
En Land-Luyden hier ter Stee,
Luystert na dit Liedje mee.
2 Ik zal ’t u gaan verbreyden,
Tot Lof van de Visschers daar,
En hoe haar Godt gaat leyden,
Als zy t’Zeyl gaan voorwaar,
En dat op de Zee met spoed,
En hoe dat haar Godt behoed.
3 Gelijk een Harder mede:
Die zijn Schaapkens hoed in ’t Veld,
Zo geleyd Godt met vreede,
De Vissertjes wel geteld,
Als zy vaaren op de Zee,
Met haar Schepen alzo ree.
4 Godt komt ons wel beproeven,
Met Stormen en Onweer,
Hy weet wat wy behoeven,
Als wy zijn op het Meer,
Als de Zee onstuymig gaat,
Dan en weeten wy geen raad.
5 Dan oleggen wy ook meden;
Aan ons Anker dit verstaat,
| |
[pagina 79]
| |
Als de Baaren met reden,
Ons Schip schier te gronde slaat,
En dan ziene wy de dood,
Stadig voor ons oogen groot.
6 Dan roepen wy zeer kragtig,
En met weenen alzo zeer,
Bewaard ons Heer Almagtig,
Dat wy niet zinken in ’t Meer,
Dat wy niet versmooren ziet,
In ons Zonden met verdriet.
7 Dat moeten wy al lyde,
Wat ons komt al tegen staan,
Godt kan ons wel bevryde,
Van het Onweder voortaan,
Land-luyde neemt in ’t gedagt,
Als gy gaat slapen zeer zagt.
8 Daarom wild niet veragte,
ô d’Visschers verfoeye zeer,
By Dagen of by Nagten,
Is de dood haar niet veer,
Gy Land-luy dit wel verstaat,
Als haar Schip naby vergaat.
9 En gy legt in u ruste,
Met u Kinderen ook mee,
En wat u dog mag luste,
En dat krygt gy hier ter stee,
Godt kan u ook vinde wel,
En de dood ook mee zeer snel.
10 Daarom kend gy niet roeme,
Van u leven hier minjoot,
Hy kan wel haastig kome:
Met zijn Zeyzen ook zeer groot,
Daarom veragt den Zee-man niet,
Hy brengt Vis van alles ziet.
11 Wat moet hy nog wel lyden?
Eer zijn Reys dan is gedaan,
Eer Godt hem komt verblyden,
En brengt hem aan ’t Land voortaan,
Van de Baaren is hy stil,
En dan krijgt hy daar zijn wil.
| |
[pagina 80]
| |
12 Veragt geen Land-luy mede,
Want ten is niet wel gedaan,
Want Godt die heeft met vreede,
Elk zijn Werk gewezen aan,
Want het eene is de hand,
’t Ander de voet van het Land.
13 Oorlof nu voor het leste,
En neemt dog dit Lied in dank,
En houd het mijn ten beste,
Al en is het niet heel lank,
Ik wensch al de Menschen mee,
Goed lust en Zegen in vree.
|
|