Het nieuw Maas Sluysche hoekertje
(1755)–C.L. Denik– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |
Stemme: ô! Schoonste Cericlea.Zing nu met bly geschal,
Genoden die te zaam hier zijn vergaard
Komt juygt en roemt nu al
Ter eeren dees twee, die hier zijn gepaard,
En wilt nu met een blyden Geest,
Den Heeren loven op dit Feest.
2 Zijt vrolijk en verblijd,
En offert hier de waare vrolijkheyd,
Met vreugden en jolijt,
Gebruykt het alles met de dankbaarheyde
Laat droefheyd hier niet zijn gezien,
Maar laat het treuren heenen vlien.
3 Merkt met een regten zin,
Hoe dat het in voortijden is geweest,
Hoe Godt van aanbegin,
Den Mensch geschapen heeft alzo men leest
Hoe alles lag in duysternis,
En hoe het nu geworden is.
4 Als Godt de Wereld-kloot,
Aldus geschapen had na zijn begeer;
’t Gediert’ kleyn en groot,
Die schiep hy na zijn wille ook een Heer:
Op dat hy wesen zou als Loegt
Van ’t Vee daar van hy was vernoegt.
5 Godt maakte ook fijn,
Een Vrouwe van zijn eygen Vlees en Been,
Die hem tot hulp zou zijn,
Want Godt sprak ’t is niet goed te zijn alleen
Doe heeft het Godt alzo geschaakt,
En van zijn Vleesch een Vrouw gemaakt.
6 Dit heeft ons Bruydegom,
Diep-grondig overwogen in zijn Hert,
Om na een schoone Blom
Te zien, tot Medicijn voor zijne smert:
En van den Heere zijnen Godt,
Hier op der Aarden tot zijn Lot.
7 Hy heeft ‘er een gezien,
Men zag hem dikwils dezen Weg betreen,
| |
[pagina 37]
| |
Hy ging zijn Trouw haar bien,
En hy heeft haar zo menigmaal gebeen,
Tot zy na smeekelijk gevley,
Het lang gewenschte Ia-woord zey.
8 Wy wenschen al-te-zam,
U voorspoed en veel vreede op der Aard,
Dat gy meugt zijn bekwaam,
Waar toe gy te zamen zijt gepaard:
Dat is tot Liefd’ en eenigheyd,
Waar toe de regte Trouw ons leyd.
9 Wild Bruydegim tot besluyt,
Beminnen en lief hebben boven al,
U lief en waarde Bruyd;
Die gy verkooren hebt in ’t Aardsche-dal,
Tot uwe lieve Bed-genoot,
’t Geen Godt voor ’s Werelds-grond besloot.
10 Laat dan ons Bruydegom,
Met Laurieren zijn om het Hoofd gekroond
En zijn beminde Blom,
Die haaren Bruyd’gom met weer-liefde loond;
O liefd’ die noyt volp-rezen was,
In wat voor Boeken dat men las.
11 Hoe maakten zig de Goon
Bereyd om u t’ontfangen in geneugt!
En ook de Cupidoon!
Voegt u na Venus-zaat vol grooter vreugd,
Van u Speel-noodjes toe-gerust,
Voor u een Hemel vol van lust.
12 Wel aan vereenigt Paar,
Leeft zo gelijk de Liefde u beveeld,
Op dat ‘er binnen ’t Iaar,
Een Zoon van uwen Lijve werd geteeld,
Want die hier op der Aard’ vermeer,
Dat is een Zegen van den Heer.
13 Merkt eens te regt hoe zoet,
De Liefde is en ook den Egten-trouw,
Die met een regt gemoed, (een Vrouw,
Van Godt den Schepper hier verkrijgt
My dunkt ik zal den eersten Dag
Die volgen na, zo dra ik mag.
’t Hangt aan Gods Zegen. |
|