Maar nu kwam het er op aan mijn omgeving deelgenoot te maken van mijn uitvinding. Dat scheen me niet zo eenvoudig. Tot wie moest ik me wenden? Dat een patentbureau eerst geld wou hebben om een uitvinding aan te kondigen, was me toen al niet onbekend en geld had ik, buiten een toevallig dubbeltje, helemaal niet. Als ik er aan dacht, mijn uitvinding een of andere bekende persoonlijkheid mee te delen, een professor of een beroemd ingenieur, dan bekroop me de angst dat ik niet au sérieux genomen zou worden. Bovendien kwam nu ook de twijfel op, of mijn gasmachine heus wel zou werken zoals ik ze getekend had. Misschien was het toch beter eerst in stilte een model van de machine te bouwen: zo'n motor in werking zien, moest, zonder veel woorden, wel voldoende overtuigen. En, spreken voor hoge heren, dat kon ik heus niet.
Zo bracht ik dan mijn vrije tijd weer op mijn kamertje door en begon ik het plan van mijn gasmachine op een groot blad wit papier zorgvuldig te tekenen, met behulp van tekenhaak, meter, passer en Oostindische inkt. Ik sloeg niets over, zelfs de vonkinductor met een batterij electrische elementen kreeg zijn plaats. Nu zou een slotenmaker, die voor mijn proefnemigen al menig metalen onderdeel gevijld had, de belangrijkste stukken voor mijn machine vervaardigen. De samenstelling zou ik dan wel zelf klaar krijgen. Bij al deze plannen en overwegingen had ik er nooit aan gedacht, of misschien een ander al niet op hetzelfde idee gekomen was, om de bij gasexplosie vrijkomende kracht als arbeid te benutten. Dit scheen mij toen zo'n reuze-inval dat ik me waarlijk niet kon voorstellen hoe een nuchterdenkend mechanicus er vóór mij ooit had kunnen toe komen. De ontnuchtering zou gauw volgen.
Toen ik, kort daarop, uit de school aan het Domplein stapte en de Vrijheidstraat insloeg keek ik, zoals al zo dikwijls, naar de etalage van een opticien, die daarnaast ook handel dreef in natuurkundige apparaten. Hier in deze etalage stond het ongeveer 30 cm hoge model van een machine die angstwekkend geleek op mijn eigen uitvinding. Was dat niet mijn cylinder, mijn zuiger en mijn vliegwiel? En daar, de nokken van de as om de klep te verplaatsen en de buisvormige bocht aan de cylinder, met het vlammetje er onder voor de ontsteking, beantwoordde dat niet helemaal aan mijn eerste plan? Als verlamd van schrik stond ik wel een kwartier voor het raam en het drong maar niet tot me door dat nu alle werk, alle verwachting, alle hoop vergeefs waren. Ik moest zekerheid hebben. Een beetje verlegen ging ik de winkel in. De oude, vriendelijke heer, die me van vroegere kleine inkopen kende, kwam naar voren.