Kom eens om een keizer
(1968)–Max Dendermonde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
VoorwoordDe onbekende soldaat met zijn tot modder verrotte lichaam levert de drukinkt voor de daden van de overlevende veldheer. Zij slechts die de drukinkt halen tellen mee. Deze onrechtvaardigheid heerst niet enkel in het oorlogsbedrijf. Ook in het ongeorganiseerde legioen van de schrijvers is zij een tragische wet. Slechts die de drukinkt halen tellen mee. De rest verwaait als kaf. Men kan dit - als men de spermatozoën tot voorbeeld neemt - een natuurlijke wreedheid van het leven noemen. Maar overdaad schaadt niet in dit geval, het baat. Zonder de ontelbaar nijvere doch vruchteloze schrijversGa naar voetnoot* zou de treffer niet door de uitzondering kunnen worden volbracht. De prijzen steunen op de nieten. Onredelijk is het dat nimmer enige eer aan de kleine niet is bewezen, dat nooit een kleine vlam werd opgericht voor de ongepubliceerde auteur. Het manuscript dat de lezer hierbij op verzoek van de boekhandelaren en uitgevers - want zij hebben het eerste en het laatste zegje - in sterk gewijzigde en verkorte vorm wordt aangeboden, biedt een veilige waarborg voor de onnaspeurbaarheid van de onbekende soldaat onder de schrijvers. Die onnaspeurbaarheid was eerste vereiste natuurlijk. Een niet moet een niet blijven om alle nieten te kunnen symboliseren. Aan het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag werd enige jaren geleden een merkwaardige verzameling nagelaten door mevrouw Elizabeth Sorghvolt-Brekekamp. Zij was aanvankelijk verpleegster en naderhand hoofdverpleegster aan diverse ziekenhuizen en verpleeginrichtingen. Na haar huwelijk met de gediplomeerde ziekenbroeder Hendrik Sorghvolt richtte zij samen met haar man in 1938 een particulier rusthuis voor ouden van dagen in. Het verloop van de patiënten in dit reeds spoedig gerenommeerde instituut - gevestigd in Wassenaar - was uiteraard hoog. Vele malen werd aan het echtpaar Sorghvolt-Brekekamp de rest van kleine inboedels vermaakt. Het meeste daarvan kwam op veilingen terecht. Waardepapieren evenwel werden in de portefeuille gehouden. Ook van andere paperassen - althans wanneer ze een persoonlijke of bijzondere indruk maakten - werd een verzameling aangelegd. Gewetensvolle voorzorg ten aanzien van eventueel alsnog opduikende nabestaanden lag daaraan aanvankelijk ten grondslag. In de loop van ruim een kwart eeuw groeide de voorraad | |
[pagina 8]
| |
tot een geweldige omvang uit. Deze verzameling is door de heer Sorghvolt niet zonder enig inzicht gerubriceerd. Zijn speciale aandacht hadden de memoires betrekking hebbende op het toenmalige Nederlands Oost-Indië, waar hij het eerste deel van zijn leven had doorgebracht. Hem leken - niet ten onrechte - deze geschriften enige geschiedkundige waarde te hebben. Maar ook andere rubriceringen paste hij toe: Algemene Reisbeschrijvingen (bij voorbeeld ‘Mijn Reis naar Wladiwostok’), Boerenoorlog (‘Een Week met Paul Kruger’), Leven op Stoomschepen (‘Dertien Jaar Kapitein’) etcetera. Er waren ook afdelingen als Waarschijnlijke Fantasie en Algemene Verhalen en Romanpogingen. Speciaal deze categorieën hadden de bijzondere aandacht van de bezorger. Vele van de nog altijd ruim honderd manuscripten in deze genres waren alleen al daarom waardeloos voor hem, omdat zij duidelijk van een naspeurbare auteursnaam waren voorzien. Met negen echter bleek dat niet het geval. Zij waren op geen enkele wijze gesigneerd. Drie ervan waren in de derde persoon geschreven. Een erg oorspronkelijke indruk maakten ze niet. De overige zes waren in de eerste persoon en hadden alle iets eigenaardigs. Er was dus nog keuze genoeg, maar men moet op trucs of moeilijkheden bedacht zijn. Van vijf dezer manuscripten kon tenslotte de auteur met meer of minder grote zekerheid vermoed worden. Met het laatste - hier aangeboden - werkstuk liepen echter alle sporen volstrekt dood. Geen der geraadpleegde musicologen bij voorbeeld was in staat iets te vinden over een zanger Eric Auer of een zangeres Edith Barg, of over mensen die men voor hen zou hebben kunnen houden. Bij arbeiderszangkoren in Den Haag hebben in de betreffende jaren nimmer een dirigent en een begeleidster gewerkt, die ook maar enigszins op Auer en Barg hebben kunnen lijken. Ook een onderzoek naar de bewoners van het Scheveningse pand aan de Kanaalweg in het gemelde tijdvak heeft niets opgeleverd, evenmin als navraag bij vrijwel alle psychiatrische inrichtingen in Nederland. (Want de bezorger heeft zich zekerheidshalve niet beperkt tot de inrichting ‘Voorburg,’ waarin een gedeelte van het verhaal speelt.) Het gemakkelijkst zou het nu zijn aan te nemen dat hier een fabulerende babbelkous aan het werk is geweest. Evenwel: de onbekende schrijver zinspeelt herhaaldelijk op feiten, die als waarheden uit de verdichting glippen. Maar dat is niet het enige wat de bezorger boeit; tenslotte kan men hele delen zó interpreteren, dat daar werkelijkheid en waan met lepe opzet in elkaar zijn geschoven. Wat hem het meest boeit is dat de schrijver de onmogelijkheid erkent om aan de dag te kúnnen treden. Dat maakt de man, die zich verschuilt in de naam Auer, tot de onbekende auteur bij uitstek: hij wilde niet anders zijn. Met de eigenwaan van de | |
[pagina 9]
| |
gefrustreerde had hij van zichzelf een slimme schelm kunnen maken, de hoofdfiguur met kennis van zaken, die de waarheid nu eens woedend of spottend uit de doeken kwam doen. Daarentegen stelt hij zich voor als een anti-schelm, een kleine man, een onbekende soldaat. Hij, die een keizer in de opera had willen zijn, een veldheer op het podium, kiest voor de anonimiteit. Niet uit vermoeide berusting, maar uit een persoonlijk principe. Hij is de waakzame schlemiel, een unieke niemand. Hij weet iets van wat er met hem gebeurd is, maar niet het fijne. En hij pretendeert dat ook niet, integendeel. In feite blijft hem alles duister: zus en zo is het ongeveer gegaan. Maar over de waarheid blijven vele mogelijkheden open. Het is vooral deze eigenschap in de schrijftrant van de onbekende auteur, waarmee zijn bezorger zich kan identificeren. Hij heeft in diens manuscript moeten kappen, al te uitvoerige passages moeten beknotten, maar hij is met het geschrift te werk gegaan als met de nalatenschap van een wat babbelzieke, zestig jaar eerder geboren tweelingbroer.Ga naar voetnoot* Een onmogelijke situatie. Dezelfde onmogelijke situatie als wanneer wij staan onder de Arc de Triomphe en denken dat wij daar ook hadden kunnen liggen. Of denken, dat wij daar nooit hadden kunnen staan wanneer de beslissende zaadcel niet toereikend zou zijn geweest. De onbekende auteur is dood. Dat hij lang moge leven. | |
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
When the devil's riddle is mastered
And the galley-bench creaks with a Pope,
We shall see Buonaparte the bastard
Kick heels with his throat in a rope.
A.C. Swinburne
|