| |
IX
Op de parkeerplaats vroeg Bentum: - Ziet hij er niet piekfijn uit, meneer?
- Je hebt hem weer keurig gewassen, zei Ottolander. - Tot maandag... Hij startte de wagen.
- Meneer, zei de fietsenbewaker, niet om onbeleefd te wezen, maar als het u nú schikt...
- O ja, zei Ottolander, ik was in gedachten. Hij nam zijn portefeuille en zei: - Asjeblieft.
| |
| |
Hij reed naar huis en vergat inkopen te doen in de delicatessenwinkel, die hij meestal 's zaterdags op dat uur bezocht. Pas op de trap dacht hij eraan.
- Heb je de telefoon nog gehoord, Wally?
- Nee. Verwacht je iets?
- Nee, niets bepaalds, zei hij.
Hij ging naar boven, opende de ijskast en begon te knutselen met eieren en brood. Halverwege zijn boterhammen merkte hij, dat hij maar sullig zat te kauwen, en met een ruk trok hij zijn rug recht. Waarom ging hij daarna zo uitvoerig onder de douche? Later las hij in zijn oude kamerjas de weekbladen door. Hij las en rookte. Al die tijd gebeurde er niets, de telefoon in de keuken liet zich niet horen. Niemand scheen behoefte te hebben aan contact met de culturele ambtenaar C. Ottolander, zelfs op het kantoor hadden de telefoons zich bijzonder rustig gehouden. Chris zelf had ook niemand opgebeld, ze moesten hèm maar bellen. Maar dat gebeurde dus niet. Thomas had niet eens door zijn secretaresse laten vragen hoe het stond met de inleidende lezing. Was het, omdat hij als van ouds vertrouwde op de stiptheid van Ottolander? Of, omdat het beter was elke confrontatie te vermijden in die pijnlijke omstandigheden?
O zeker, ze zouden allemaal doen of er niets gebeurd was, Ottolander kende hen daarvoor te goed. Het was nu wel duidelijk, dat er nooit één woord over zou worden gesproken. En ook Chris zou niets laten blijken. Vriendelijk glimlachend zouden ze elkaar zo nu en dan ontmoeten, zelfs Jacqueline zou niet met de ogen knipperen. Ze waren toch mensen met stijl! Misschien zouden ze, veel later, hem voorzichtig zijn adviseursschap bij de fabriek opzeggen. Ongemerkt zouden ze zich van hem distanciëren, niemand van de buitenwereld zou er iets vreemds in zien, zo voorzichtig en galant zou alles gaan. Ottolander zou geen spelbreker zijn. Hij zou hen juist tonen, dat hij een man van allure was, geen kleine, miskende krabber. Ze zouden dan wel zien hoe ze zich vergist hadden!
Hij liep naar zijn klerenkast, zocht met veel zorg een costuum, een hemd, das, sokken en een zakdoek uit, en zelfs met even- | |
| |
veel zorg zijn ondergoed. Langzaam kleedde hij zich aan en maakte veel werk van zijn das. Zonder het te beseffen, liep hij naar de keuken, vroeg zich daar af wat hij moest doen, zag de telefoon, haalde zijn schouders op en ging terug. Waarom dacht hij toen aan zijn vader? Hij stak zijn tekst in zijn binnenzak, bleef staan bij de kapstok, pakte een hoed, hing hem weer weg, pakte een andere, maar hing ook die terug. Blootshoofds, met een regenjas over de arm, ging hij de trap af.
Op de gang vroeg Wally: - Ga je naar de tentoonstelling?
- Wou je meerijden?
- Ik ben laat. Als het mag...
- Natuurlijk!
Misschien zouden de mensen nu wel denken, dat Wally en hij... Een zorg! Ze moesten maar denken wat ze wilden, hij was niet bang voor de mensen. Hij was geen schlemiel! Hij was C. Ottolander, een man van aanzien.
Ze spraken niet onderweg. Voelde ook Wally die stilte om hem heen? De motoragent voor de fabrieksingang van Wennekes en Blom salueerde en zei: - U kunt achterom parkeren, meneer Ottolander!
Hij zei, met een autoritaire glimlach: - Ik weet het... Hij zou het niet weten na al die jaren daar! Hij zei: - Ik zal es kijken of er sigaren zijn.
- Liever sigaretten, meneer, zei de agent.
- Komt in orde.
Wally zei: - Ik zou er nooit aan kunnen wennen, aan die fabriekslucht!
- Ik vond hem vroeger wel aangenaam... Hij dacht: nu niet meer? Hij snoof bewust de lucht in, proefde met zijn tong, maar vond geen antwoord.
- Há, meneer Ottolander, zei de portier in zijn hokje. - Nou, ú weet de weg wel.
Wally zei: - Gunst wat een auto's, we zijn zeker laat!
Ze liepen door de fabrieksgangen en kwamen bij de kantine, waar de rijen stoelen voor de katheder al dik bezet waren. Bij de deur stond Thomas beleefd te knikken tegen de binnenkomenden, en toen hij Chris zag, glimlachte hij verheugd en zei:
| |
| |
- Ben je niet laat? We hebben al op je gewacht. Wil je de tentoonstelling nog vlug even zien?
- Dat's misschien wel beter, zei Chris.
Als twee oude makkers, ingewijden, liepen ze snel langs de wanden.
- Later hebben we dit toch maar dáár geplaatst.
- Ik vind, dat die Nolet het verduiveld knap gedaan heeft.
- Niet? Zullen we dan maar beginnen, Chris?
Hij ging hem voor naar de katheder, verzocht om stilte en sprak een zeer kort, inleidend woord. Daarna ging hij op de eerste rij zitten, tussen zijn vrouw en Jacqueline in. Ottolander vermeed het haar aan te kijken. Maar ze wàs er. Natuurlijk, alles moest gewoon doorgaan. Terwijl hij het podium betrad, viel er een ander soort stilte. Of voelde híj dat alleen zo? Hij wachtte nog even, schraapte beheerst zijn keel en zei: - Dames en heren...
Vanaf de eerste alinea wist hij, dat hij ze te pakken had, hij had ze in de macht via zichzelf, via zijn beheersing, zijn spelen met de materie. Hij wist, dat dit één van de beste lezingen was die hij ooit had gehouden, hij had erop zitten zweten, maar het was hem gelukt. Na alles wat er gebeurd was, had hij gewild dat het een zeer goede lezing zou worden. Hij week af van zijn tekst, improviseerde met grote overtuiging, kwam op nieuwe vondsten, maar handhaafde de draad van zijn betoog. Ondertussen bekeek hij met koel gemak zijn publiek, en zag tot zijn voldoening, dat de voornaamste landelijke critici aanwezig waren. Dat hij ook hèn aan het lachen kreeg, gaf hem een gevoel van overwicht, nee meer, van macht. Hij was niet de eerste de beste! Toen zag hij ook Tera zitten, met een ernstiger gezicht dan de anderen. Had ze de winkel overgelaten aan Koppenol? Zijn ogen zochten verder, en het streelde hem op een amusante manier, dat hij zelfs Touber onder zijn gehoor had. Ook Touber keek ernstig, anders dan Tera, om zich een houding te geven. Maar zijn wethouder lachte wel, die kreeg hij altijd gemakkelijk op gang. Daarna zag hij, dat ook de burgemeester er was, en eensklaps vroeg hij zich af, of hij zijn speech niet moest bekorten. Maar het ogenblik daarna had hij
| |
| |
zichzelf weer in de hand, geen onzin, hij was de baas over zijn eigen tijd, Ottolander liet zich niet dwingen. Hij kwam aan een wat zware alinea, de gelaatsuitdrukkingen werden nadenkend, ook die op de voorste rij, waar dus die hele troep van Wennekes zat, meneer Albert en de oude mevrouw, Bella, Thomas en zijn vrouw, en Jacqueline. Ze had dezelfde antracietgrijze jurk aan, die ze die laatste avond had gedragen. Zag hij het goed, dat ze zich had opgemaakt met rouge? Hij dacht: ik moet haar gewoon recht aankijken, dat hoort bij het nieuwe spel, en hij deed het, en ze glimlachte bemoedigend tegen hem, en dat schokte hem. Dacht ze nog steeds, dat... Hij zou de risee van de hele stad zijn! Maar nee, het was niet dat soort bemoediging, het was zelf-bemoediging, een klein gevecht tegen de bedroefdheid achter haar glimlach. Hij nam haar niets kwalijk, dat niet. Nu weer een grapje, dacht hij, maar ik moet me aan mijn tekst houden, wanneer komt er een grapje in mijn tekst? Duurde het iets te lang? En lachte men daarom te hard, opgelucht? Alleen de voorste rij bracht het niet verder dan een glimlach. Lag er achter de glimlach beschaming? De teleurgestelde samenzweerders!
Plotseling zag hij tot zijn grote verbazing, dat ook zijn vader in de zaal zat, helemaal achterin, met een hand aan zijn oor. Dat was bizonder aardig van zijn ouwe, het maakte hem zelfs week. Zijn ouwe zou nìet om hem gelachen hebben, als hij... Eén van de weinigen! Tera ook. Maar de anderen? Zou Rusman het hebben begrepen?
Weer keek hij Jacqueline Wennekes aan, en ineens wist hij, dat hij een vreselijke fout had gemaakt, en dat hij haar achterna had moeten rennen naar haar groene mg. Hij had haar nu zó dodelijk beledigd, dat ze nooit meer... Ze zou nu denken, dat... Het werd onrustig in de zaal. Toch was hij er niet uit! Misschien had alleen zijn stem matter geklonken. Hij dacht: ik moet haar een teken geven, ik moet... Maar zijn tekst bracht hem op een brutale gedachte, want hij wist, dat hij een halve bladzij verder over Jacqueline als verzamelaarster moest spreken, en hij besloot om het dáár openbaar te maken, in een bijzin, als zomaar een toevallig uitlatinkje. Even later hoorde hij
| |
| |
zichzelf zeggen: - ...en daarmee heb ik haar niet eens volledig gekenschetst. Maar als aanstaande echtgenoot van de verzamelaarster verkeer ik in de positie, dat men goed op zijn woorden moet letten en... Ofschoon overal in de zaal lichte beweging en gefluister ontstond, sprak hij losjes verder, met een geamuseerde trek om zijn mond, en met vleugelachtige armen, waarmee hij een nieuw grapje humoristisch begon te onderstrepen. Het onherroepelijke was gebeurd. Eindelijk! De plotselinge lach in de zaal was uitgelaten, op sensatie belust, ook feestelijk. Waarom keek hij toen het eerst naar de oude mevrouw? Ze knikte hem toe, en hij zag op haar gezicht weer die moederlijke glimlach. En ineens wist hij duidelijk, wat die glimlach betekende. Geen trots of vertedering, maar: begrip! Ze hadden allen bij voorbaat begrepen, hoeveel moeite het besluit hem zou kosten. Daarom die schouderklap van de oude, de aandacht van Thomas, het lachje van Bella. Zij zouden in de toekomst de enigen zijn, die wìsten - zéker wisten - dat hij Jacqueline juist nìet om het geld of... Hij voelde zich warm worden, zijn voorhoofd werd klam, hij vergistte zich in een woord, herstelde zich snel, maar nieuw zweet bleef naar zijn voorhoofd opdringen. De wereld! Wat zouden ze smiespelen en praten! Hij wist, hoe ze hem zouden zien: als een schlemiel! Ze zouden hem nawijzen op straat: die sukkel, weet je wel, de man, die het slikte.
Maar zo was het juist niet! Alleen... Hij keek weer naar Jacqueline, zag, dat ze haar glimlach had verloren, en beschaamd naar de vloer keek. Toen ze even later haar hoofd oprichtte, keek ze hem peilend aan, alsof ze haar eigen geloof wantrouwde, hij gaf haar een knipoog, ze hoestte in haar hand en sloeg de ogen neer. Hij dacht: het zal niet eens gemakkelijk zijn, de eerste tijd. Licht wantrouwen over en weer... Hij kwam aan zijn laatste bladzij en nam zich voor zich alleen nog op zijn tekst te concentreren, en hij slaagde daarin, tot aan het applaus. Thomas liep op hem af, en schudde hem dankend de hand, zoals dat hoorde, en ook Jacqueline moest hetzelfde doen. Ze deed het verlegen, academisch, of ze er niet bij was, en de zaal lachte, omdat ze haar aanstaande man niet eens een
| |
| |
zoen gaf. Haar moment van afwezigheid was voor iedereen duidelijk zichtbaar geweest.
Ze zei: - Hoe belachelijk... Laten we weggaan, Chris... Ik moet me even herstellen... Die deur daar...
Hij zei: - Maar dat is onbeleefd, dat is...
- Ach wat? Nú?!
Kreten van protest klonken op in hun buurt, ineens zag hij Tera voor zich, die hem bewonderend een hand wou geven, en...
- Nee nee, niet nu, zei hij, en hij volgde Jacqueline door de deur, die toegang gaf tot het rommelhok van zijn oude publiciteits-afdeling. Het was niet erg, Tera had hem begrepen. Tera had alles begrepen. Hij sloot de deur, draaide de sleutel om en nam Jacqueline bij een schouder. Ze wankelde. Was er iets met haar been? Er gebeurde niets, en ze keken elkaar beschaamd aan.
- Waarom moest je dat zó doen?, vroeg ze.
Hij zei: - Het was de enige manier. Ik moest je dwingen. Je had het anders nooit meer gewild.
- Nee, zei ze. - Zo is het niet. Als je het zou willen, zou je het alleen maar willen na een aarzeling, dat wist ik, ik ken je.
Was daar weer die oude zekerheid? Was alles toch volgens plan gegaan?
Ze trok mild met haar mond en zei: - Ik ken je beter dan jezelf..., en ze kuste hem zusterlijk op zijn droge lippen.
Hij voelde zich niet trots, ook niet onzeker, eerder nederig, als of hij zelfs lichamelijk een stukje was gekrompen. En hij was zo verlegen, dat hij enkel de onzinnige vraag kon stellen: - Is dat lavendel?
- Gewone lavendel.
Wat zou zijn moeder gezegd hebben? Zou ze blij zijn geweest, ondanks alles? En zou zijn vader hem tòch wel helemaal begrijpen?
- We moeten gaan, zei hij.
Ze zei: - Er zullen nu wel een hoop na-plakkers zijn...
Een feest, ja! Dat was misschien nog het beste. Dat zou handen schudden worden! Die Ottolander had het hem maar geflikt! Ja ja, nòg wel! Later zou hun allemaal een licht opgaan. Schlemiel!
| |
| |
Hij zei: - We moeten maar gewoon een beetje dapper zijn.
- En dat ben je wel, zei ze. En ze herhaalde: - Ja, dat ben je. Hij ontsloot de deur en ging haar voor, een eenvoudige Ottolander. Moest je niet worden die je was?
|
|