De deur op een kier
(1958)–Max Dendermonde–
[pagina 226]
| |
- Een latertje zeker, meneer Ottolander? - Vast en zeker. Maar ik zal zorgen voor koffie en sigaren. Weer de handen naar de pet, meneer Ottolander zorgde altijd goed voor hen. Het was nog stil voor het theater, er drentelde alleen een onopvallende straatagent onder de stralende gevelverlichting heen en weer. Toen hij Ottolander zag salueerde hij stram. Binnen, in de hal, groette de portier hem op dezelfde wijze. Maakten de mensen hem ervan bewust, dat hij meer was dan zijn functie van cultureel ambtenaar? Of was het juist omgekeerd? Ottolander was officieel, niet enkel nu hij weer in rok ging, maar altijd. Hij liep dadelijk naar de kant waar de muurplastiek - ‘zijn’ muurplastiek - nog verborgen was onder een ruw, wit doek; over een paar uur zou hij het verwijderen door losjes aan een koord te trekken. Hij zag, dat het bevestigd was zoals afgesproken, er kon niets mis gaan. Zeker van zichzelf richtte hij zijn schreden naar het inspringende gedeelte met de clubfauteuils om er een sigaret te roken, en daar ontdekte hij Touber voor een der spiegels. - Moet u toch eens kijken, een schandaal! Helemaal beneden was een kleine splinter uit het slijpvlak. - U moet reclameren, zei Ottolander ernstig. - Maar vandaag zal het niemand opvallen. - Hebt u toevallig een aspirientje? Ottolander lachte. - Nee, maar misschien kan de portier... - Ach, laat maar... De kleine Touber wreef zich met een zakdoek over zijn voorhoofd, waarbij zijn gouden bril even scheef kwam te zitten. Nu hij zijn ideaal had bereikt, leek hij ineens veel ouder dan zestig. Ottolander legde vaderlijk de hand op zijn schouder. - Er kan niets mis gaan. In de spiegel keek de ander naar hem op, half dreigend, half onzeker. - Ik vertrouw helemaal op u, meneer Ottolander. - Hebt u nog aan die kaarten voor meneer Rusman gedacht? - Natuurlijk! Hoewel... Hij draalde. - Het was tegen de afspraak! Hij had gelijk. Toen gebleken was, dat Rusman op de pre- | |
[pagina 227]
| |
mière-datum in het buitenland zou zijn, had Touber zuchtend The Town Is The People geaccepteerd. Touber zei nu: - Het zijn natuurlijk niet zulke goeie plaatsen, zo op het laatste nippertje. Ottolander kon een glimlach niet bedwingen, hij had er mee gerekend en zei: - U kunt míjn kaarten wel aan meneer Rusman geven, en hij drukte Touber het envelopje met de plaatsbewijzen in de hand. - Ik vind wel een plaatsje. - Nee nee, zei Touber onthutst, ik heb liever niet... Ik heb uit goede bron... Hij komt met één van zijn snollen. - U handelt maar met die kaarten naar eigen goeddunken, zei Ottolander kortaf, en zonder meer liep hij de hal door, naar de toiletten, waar hij zich veilig opsloot om zijn sigaret te roken. Met de rokpanden over zijn knieën zat hij op de gloednieuwe bril, en hij nam een enorme haal. - Meneer Ottolander, luister! Touber bonsde op de deur, maar Chris bleef zitten en gaf geen enkel geluid. - Meneer Ottolander! Touber bonsde opnieuw, en Chris riep: - Gedraagt u zich toch! - Maar u kent die Rusman niet! Ottolander zei: - De gemeente heeft slechts vaag de eer. Maar vindt u ook niet, meneer Touber, dat u persoonlijke aangelegenheden ook maar persoonlijk moet afhandelen? Het bleef stil. Daarna hoorde hij de lome voeten van Touber als nadenkend naar boven sloffen, en Ottolander zuchtte, voor het moment opgelucht, maar niet geheel bevrijd. Die rot Harry! Maar het was zijn zaak niet, Touber moest het maar regelen. Later, in de hal, met hun officiële ontvangstgezichten, spraken ze niet met elkaar, beiden hadden het te druk met handjesgeven en binnenleiden. Ottolander kende bijna iedereen, en hij knikte en knikte, nu en dan vanuit de hoogte, ofschoon hij zijn best deed zo neutraal mogelijk te kijken: het ging niemand iets aan, dat hij van zoveel mensen zoveel wist. Verging het Touber precies zo? Het was algemeen bekend, dat hij een sluwe vos was. Hoe was hij er anders achter gekomen wat Rusman van plan was? | |
[pagina 228]
| |
Maar wie er ook binnenkwam, Harry Rusman niet, en de officiële opening zou niet lang meer op zich laten wachten, de afgezant van het ministerie was al gearriveerd en stond nu in de volgelopen hal met de burgemeester te praten. Alles scheen naar wens te gaan, en toch... Waar bleef Jacqueline Wennekes? Bella was al binnengekomen, alleen, en haastig wuivend, maar met een strak gezicht. Wat was er aan de hand? Even later schrok hij toen hij het vrouwtje Dolly samen met Wally Schlenter langs de portier zag hollen, op weg naar de garderobe. Dolly! Wat moest die Dolly met zijn hospita? Hij kreeg een gevoel of hij bedreigd werd door iets dat hij niet begreep. - Ben je zo in gedachten? Of ken je me niet meer? Het was Tera en ze lachte, maar in haar stem klonk verwijt. Hij was ook al in geen weken bij haar geweest, het drong eensklaps tot hem door, en het maakte hem schuldig, alsof het een beschamende zaak was. Hetzelfde ogenblik zag hij tot zijn grote verbazing Lou Koppenol, die blijkbaar bij haar hoorde, een grijsgeworden, magere Lou, die nog dezelfde eenzame glimlach had van weleer. - Tja, ik dacht..., jouw film nietwaar? - Tot straks, zei Ottolander haastig. Hij vond het niet prettig Koppenol terug te zien, en hij wist niet waarom. Was het om het lucratief geheim, dat hij had met Tera? - 't Is tijd, zei Touber. - Wilt u de burgemeester gaan waarschuwen? De hal was nu uitgedund, de meeste mensen zaten reeds in de zaal en tussen de laatste achterblijvers vond hij in de rookhoek de burgemeester. - Ja, ja, meneer Ottolander, ik kom... De dikke, blozende man volgde hem bereidwillig. Hij zei: - Mijn complimenten voor de speech, niet te lang, niet te kort. Alleen die opmerking over het ministerie zal ik maar niet voorlezen, als u het goed vindt... Gerard Rook, de blonde bedrijfsleider met zijn fluwelen oogopslag, sloot met een beleefd buiginkje zelf de deuren achter hen. Alles liep ordentelijk, ook daarna, met de zakelijke inleiding van het journaal. De eerste spreker was de voorzitter van de | |
[pagina 229]
| |
bioscoopbond, die na een krachtige speech Touber een enorme bloemenmand overhandigde, en die het woord liet aan de burgemeester. De dikke man las zijn tekst zonder haperen, precies wetend, waar hij even moest wachten, bij welke nieuwe alinea hij zijn das recht kon zetten. Ottolander stond achter in de zaal, in de brede loopgang tussen de achtermuur en de loges, en hij lette op de reacties van het publiek. Zijn tekst was goed, de mensen lachten op tijd, en Gerard Rook, die met voorzichtige passen heen en weer wipte, knikte hem tevreden toe. Op dat moment hoorde hij de zaaldeuren met een verse piep open gaan en daar, in het schemerige licht, stond Jacqueline Wennekes, een haastige vrouw in een oud leren jasje en een kleine tas slordig onder haar arm geklemd. - Jacqueline... Hij nam haar bij een elleboog, keek haar vragend aan, en het oude, goede gevoel maakte zich dadelijk van hem meester. Maar ze wendde haar ogen schichtig van hem af, trok haar arm los en vroeg: - Is je film al...? - Zo meteen, je bent net op tijd... Hij besefte ineens, dat hij een geur ervoer, die hij de dag daarvoor niet had opgemerkt, de koele geur van moeders linnenkast. - Fijn, ik dacht... Ik was al naar bed gegaan, maar... Er klonk applaus, de burgemeester was uitgesproken, en Gerard Rook zei tegen Jacqueline: - Ik zal u naar uw plaats brengen, mejuffrouw Wennekes... - Net op tijd..., zei ze. Gerard Rook ging al vooruit. Chris vroeg snel: - Zie ik je nog..., ik... - In de pauze dan, want..., maar de bedrijfsleider wenkte en ze volgde hem vlug de zaal in, waar het weer donker werd en de beginmuziek van de documentaire al begon. Ottolander wachtte tot de titels voorbij waren en zette zich neer op een vrije plaats ergens aan de zijkant. Een klein half uur keek hij verveeld naar de fraaie opnamen, de harmonische overgangen, de esthetische grapjes van Bresser. Wat een leugen!, dacht hij, deze stad is helemaal niet zo, het is gewoon vervalsing van de waarheid. En ondertussen vertelde de commentaarstem pittig en overtuigd verder, met elk woord precies op het juiste beeld, technisch was de film waterdicht, zoals Bresser terecht | |
[pagina 230]
| |
had gezegd. Ottolander dacht: waterdicht, maar levenloos. Het was een film zonder durf, het was een keurige film, er viel niets op aan te merken, maar hij loog als een gerestaureerde gevel. Het is een film precies zoals ik zelf ben, dacht Chris, ik ben verstard, gevel geworden, ik durf alleen alles binnen de regels van de ambtelijkheid, een ambtenaar met lef ben ik, maar wat ben ik als individu? Een huismus, een schichtige mol, die nog zelfs voor een hospita zijn schema in stand tracht te houden. Hij was plotseling woedend op zichzelf, hij kon het niet verklaren, want hij overdreef danig met zijn woorden huismus en schichtige mol. Was hem op deze manier de verloren overwinning op Jacqueline dwars gaan zitten? Wat maakte hem zo onzeker over zichzelf? Hij voelde zich een holle man, een gepantserde tor zonder inhoud. De commentaarstem zei: - En als een bloem ontvouwt zich de stad, zich richtend naar de zomer van een nieuwe welvaart. Nog een paar minuten dus, wist Ottolander, en hij stond op om Bresser van het balcon te halen, het was de bedoeling, dat de burgemeester hem op het toneel een boeket zou overhandigen. Maar Ottolander hoefde de zaal niet eens te verlaten, want Bresser stond al te wachten achter de loges. - Hoe vind je dat ze reageren?, fluisterde Bresser begerig. - Prima prima! De laatste maten weerklonken, het licht ging aan en een daverend applaus rees op. Hij nam Bresser bij de arm en leidde hem naar voren, naar het smalle zijtrapje tegen het podium aan. Het applaus werd nog luider, en toen Ottolander hem het trapje opduwde, werd er zelfs gejuicht. Het gejuich werd zo sterk, dat men in de zaal niet hoorde, dat er achter op het balcon een geluid van andere aard begon te rumoeren, er werd daar geroepen, er was iets ruzie-achtigs gaande, en Ottolander verliet haastig de zaal, alle hoofden wendden zich nieuwsgierig met hem mee. Buiten, in de hal, zag Chris een woedende Touber de trap afhollen. Gerard Rook trachtte hem beneden staande te houden, maar Touber riep: - Als jíj Rusman er niet uitkrijgt, laat Ottolander het dan opknappen!, en hij rende voort naar de achterkant van het theater. Boven zei een harde | |
[pagina 231]
| |
stem: - Nee, ik wil Touber zèlf spreken, ik neem dit niet! En daar kwam Harry Rusman de trap af, een opgewonden geweldenaar, die met kleine stompjes de frêle en verschrikte Cissy voor zich uit dreef, alsof het allemaal haar schuld was. - Meneer Rusman, begon Gerard Rook smekend, terwijl hij zijn handen ophief. Maar Harry negeerde hem en zei: - Chris verdomme!, wat is dàt hier voor rotzooi? - Kom mee!, zei Chris, ik weet waar Touber is. Hij heeft de goeie plaatsen in zijn zak! Hij moest Rusman uit de hal weg hebben voor de deuren open zouden gaan. De kelners achter de witte tafels keken grijnzend toe, maar zonder hun werk met de koffiekannen en kopjes te onderbreken, de pauze kon ieder ogenblik beginnen. Was Harry dronken? Hij rook naar jenever, maar dat zei niets. - Waar breng je ons helemaal heen? Langs een diensttrap kwamen ze in de ruimte onder het toneel, en een helder verlichte gang met betegelde muren wees hen de weg. Chris zei: - Ik denk hier!, en hij pakte de kruk en vond de deur op slot. - Meneer Touber! Er klonk geen enkel geluid en Rusman begon hevig op de deur te bonzen en te roepen: - Kom deruit Touber. Of ik laat zó mijn film uit de cabine halen! Van de andere kant antwoordde Touber met een geknepen stem: - Dat kan je niet, Rusman! Ik heb een contract. En ik heb hier een telefoon. Ik ga de politie bellen. - Kom jongens, zei Rusman luid, kom, naar de cabine, vlug! Maar hij bleef rustig staan, en de deur ging haastig open. - Jij smerig rotkereltje, zei Rusman, nee Cissy, kom er maar in, je kent meneer toch wel? - Hij hij, zei Touber, terwijl hij op Ottolander wees, hij heeft de plaatsen verdeeld, kijk, daar liggen ze..., en hij wees naar het marmeren tafelblad, waar het envelopje lag, dat van Chris was geweest. Rusman deed een stap naar voren en Touber struikelde de deur uit. Een seconde later ging de telefoon, en Chris nam de hoorn op. - Meneer Touber, zal ik de politie... Het was de stem van Gerard Rook. - Niks politie. We lossen dit zó wel op! Ottolander legde neer. | |
[pagina 232]
| |
- Wat lossen we zo wel op?, vroeg Harry, terwijl hij Chris bij zijn jas greep. - Doe niet zo lullig, Harry, zei Chris. Harry zei: - Dus jij hebt mij opzettelijk op de achterste rij weggedrukt! Hij was niet echt dronken, alleen kunstmatig opgewonden, met die vernielzuchtige heersersblik, die Ottolander zo goed van hem kende. - Hier in die rotstad van Touber een beetje de sjieke jongen uithangen, hè? Cissy kwam door de halve deuropening en begon tegen de beide mannen aan te duwen: - Toe nou jongens... Praat nou kalm! Chris riep: - Laat me los, idioot! - De fijne meneer spelen, hè? Achter een rijke griet aanzitten, hè? Ik weet meer dan je denkt, al heb je ook verrekt goed geleerd je bek te houden. Maar Harry komt er wel achter. Ottolander zei driftig: - De omhoog gevallen zoon van een timmerbaasje! - En jij van een doodgewone fietsedief, flapdrol! - Heb ík ooit gegapt! Het was belachelijk dat het gesprek deze kant op ging, maar Harry liet hem nu tenminste los. - Niet soms? Heb jij dat wijf van Zigeler niet gegapt? Van wie zijn centen rij jij in een ford? Weet je soms teveel van die rijke griet? Ik heb er geen tijd genoeg voor gehad, maar wie weet hoeveel smeerlapperijen je nog meer op je geweten hebt! Cissy jammerde: - Ach toe nou, Harry, wat weet je dervan?! Het was op dat ogenblik, dat Chris Ottolander in de kapspiegel iets zag weerkaatsen, iets, dat bewoog in de deuropening achter Cissy. Op het glanzend vlak van het kwikzilver keken zijn ogen heel kort en star in de ogen van Jacqueline Wennekes, die nu alles moest zien wat zich daar in de kleedkamer afspeelde. Dadelijk daarop waren haar ogen verdwenen, hij hoorde hollende voetstappen. Cissy keek achter zich, stak haar hoofd om de deur en haalde haar schouders op. - Wat was dat?, vroeg Harry. - Een griet, die wegliep, zei Cissy, iemand in een leren jasje. - Doe die deur dicht, zei Chris. | |
[pagina 233]
| |
- Wat sta je daar besodemieterd, zei Harry verbaasd. Het was, of er iets tot hem doordrong van een onherroepelijke gebeurtenis, een verstening van de sfeer, van een feit buiten het plan van dat moment. Maagzuur rees naar Ottolanders keel, maar hij zei beheerst: - Er is niks aan de hand. Hier, lees!, en hij greep het envelopje. - Léés, C. Ottolander, míjn kaarten, die ik voor jullie aan Touber heb gegeven. Maar dat zwijn... Míj de schuld in de schoenen schuiven! Hij was niet eens kwaad meer op Rusman, zijn woede over dat hopeloze ogenblik richtte zich nu volkomen op de vuile bedrieger Touber, die laffe hond. - Hij wíst dat je met Cissy zou komen. - Wíst hij dat? Rusman vroeg het met een zweem van een lach. - Die Touber heeft jou een loer gedraaid! Hij heeft zich verscholen achter die nette Ottolander! - Hou nou op!, zei Cissy. Er werd zachtjes geklopt en Gerard Rook kwam binnen: - Ik hoop, dat de zaak... - Best jonge!, zei Rusman goedgeluimd. - Zeg maar an je baas dat alles o.k. is. - Graag, zei Rook. - Zo'n klein misverstand ook... Hij ging heen. - Ze kunnen allemaal doodvallen!, zei Harry. - Touber kan het lendewater krijgen. Geef mij maar een dubbele borrel! Wat denk je ervan, Chrissie? - Ik kan wel een borrel gebruiken, zei Chris. - Vooruit dan!, we maken er zèlf wel wat van! Chris dacht: nou goed, ze zullen me dankbaar zijn dat ik Rusman zo gemakkelijk heb weggekregen, en hij ging hen voor naar de dienstdeur, waarachter hem de volte van de hal en de beschaafde feestelijkheid van het pauzepubliek toch overviel. En toen gebeurde het: blijkbaar had Harry plotseling Touber ontdekt in de menigte, want Chris zag hem met snelle, ellebogende gebaren tussen de mensen door gaan. Ruw greep hij Touber bij een arm, en verbijsterd week de kleine man achteruit. Hij riep: - Portier!, portier!, en achter die kreet zakte eensklaps het opgewekte geroezemoes. - Niks portier!, riep Rusman luid. - Hier Touber, hier zijn je | |
[pagina 234]
| |
plaatskaarten terug. Panorama kan het echt wel stellen zonder zulke smerige kereltjes, en hij sloeg hem het envelopje in één van zijn machteloos uitgestoken handen, het was of Rusman er zich maar ternauwernood van kon weerhouden Touber een werkelijke klap te geven. Maar dadelijk wendde Harry zich om, nam met een ruk Cissy bij de schouder, en zei: - Ga je mee Chris? Hij merkte daarna wel, dat het Bresser was, die voor hem ging staan en zei: - Ottoland..., maar Chris duwde hem krachtig opzij, en stapte vastbesloten achter de twee anderen aan naar de buitendeur, die Gerard Rook al wijd openhield. Wat hem het eerst opviel buiten was een geur van vanille vermengd met jasmijn. In de loop van de avond was de wind zeker van richting veranderd. |
|