| |
VII
Jacqueline Wennekes gedroeg zich daarna alsof er niets was gebeurd. Ze ging voort met telefoneren, en hij deed zijn best het haar zo goed mogelijk naar de zin te maken, zich voortdurend afvragend of er misschien iets onderdanigs in zijn uitsloverijen zou zitten. Hij had toch ook zijn trots! Ze waren vriendelijk tegen elkaar bij hun korte ontmoetingen, zelfs of ze zich voor iets moesten excuseren. Soms was ze weer op reis, naar Wenen, Parijs, Grasse, en het was merkwaardig, dat Ottolander zich dan opgelucht voelde. Stond dat in verband met zijn nieuwe, zakelijke activiteiten?
Hij was er in die tijd over na gaan denken, of hij niet beter weg zou kunnen gaan bij Wennekes en Blom. Want nooit zou hij - op welke manier? - dichter tot Jacqueline kunnen komen zolang hij daar werkte. Het was een droom natuurlijk, en hij gaf hem niet dagelijks toegang, maar stel, dat..., dacht hij:
| |
| |
Jacqueline Wennekes en C. Ottolander! Het was duidelijk dat de mensen zouden zeggen: het goudvinkje en de geldwolf, hij heeft het wel voor elkaar gekregen, een linke michel. Maar zo was het niet, hij zag haar niet in connectie met de fabriek. Was het daarom niet beter, dat híj zich vrij maakte van het bedrijf? Ach, een droom!
Maar het was toch in díe stemming dat hij dat plan ontwikkelde, toen Tera Hund in moeilijkheden kwam. Hij stond in haar kleine, modernistische huiskamer gebogen over haar boeken, las de diverse posten. De deporabele toestand drong zich met harde cijfers op.
- Een faillissement?
- Zou er niets aan te doen zijn, Chris?
Op een klein muurkastje straalde de lach van Bob Reef, een hoed zwierig op zijn bolle hoofd, op de wijze van Charles Trenet, die toen al in de mode was geweest. Hoe lang was dat geleden! Het leek hem soms, of Tera al kleiner begon te worden, zoals dat met oudere mensen gaat. Was het, omdat ze haar spankracht verloor?
Ze zei: - Zou je vader niet...
Hoe vaak had hij haar niet gezegd, dat ze haar zaken anders moest aanpakken, dat ze er een expositie-zaaltje bij moest laten bouwen, beginnen moest met direct-mail.
- Geen geld!
Nee, er was nooit geld geweest voor die dingen. De hele kwestie was, dat men in zo'n klein bedrijfje teveel risico's nam met teveel artikelen die aan de mode onderhevig waren. Enkel met een grote omzet kon men in zo'n winkel stevig in zijn schoenen staan.
- Mijn vader? Ik zal het hem vragen...
Nog diezelfde dag, toen hij in zijn keuken een biefstukje stond te bakken - hij kookte niet graag, maar het spaarde - kreeg hij die flits. Hij belde dadelijk zijn vader op.
- Ja, we zijn thuis vanavond.
Mevrouw Hemmes en zijn vader zaten huiselijk met een linguaphone-cursus Spaans, keurige oude mensen, die een grote wereld van tijd en reizen voor zich hadden, het leven was
| |
| |
stellig lang, en zo feestelijk! Haar poppekopje was nog steeds gaaf, haar bruine jurken waren zelfs modieuzer geworden. Handig sloot ze de gramofoon en begon ze met koffie-gerei.
De vader luisterde aandachtig naar zijn zoon, met de handen ontspannen op de leuningen van zijn stoel. Sinds hij het roken had opgegeven, had hij iets losjes gekregen, alsof een houding geen probleem meer was, en hij boven zichzelf was uitgegroeid. En was hij dat niet?
Het plan was heel eenvoudig. Er waren drie zaken: van zijn zus An, die alleen maar in antiek deed - waarom zou ze haar basis niet verbreden? -, de zaak van Tera, die zich teveel had gespecialiseeerd op kunstnijverheid, en de zaak van zijn vader, antiek en kleine, oude meesters. Waarom zouden ze de drie zaken niet combineren, er een n.v. van maken, antiek brengen in de zaak van Tera. - Dat is zo in de mode, in die moderne interieurs!, zei Chris -, en kunstnijverheid in de zaak van An. Zijn vader had nu toch ook al een ruilovereenkomst met An, waarom deed hij het ook niet met Tera?
- Drie zaken!, zei hij. - En één n.v. Er moet natuurlijk wèl geld in gestoken worden.
- Ik laat jullie maar even alleen, zei mevrouw Hemmes.
- Dat is helemaal niet nodig, zei zijn vader, we hebben geen geheimen.
- Maar dat zaakje van Tera kunnen we natuurlijk voor een krats krijgen. Als het loopt, geven we haar een vast maandsalaris.
De blauwe, scherpe ogen van zijn vader rustten vriendelijk op hem. Het was een uitdrukkingloos soort vriendelijkheid, je kon er alle kanten mee op. Chris Ottolander zei: - We hèlpen haar er toch mee.
- Natuurlijk, zei zijn vader, hoeveel geld wou jij er in steken?
- Ik had een auto willen kopen, zei Chris. - Ik heb er jaren voor gespaard.
- Wat heb je aan een auto, jongen?
- Stel dat de combinatie lukt. Moet ik dan niet veel op reis, met drie zaken zover van elkaar af in het land? Want ik zal de supervisie houden over de inkoop van de kunstnijverheid, en
| |
| |
ik zal toch ook de reclame moeten maken, en zorgen voor tentoonstellingen, want dat moet er ook bij, er is veel meer geld uit te halen dan men wel denkt. Je moet het organiseren!
- Maar aan déze zaak verander ik niets!, zei zijn vader. - En wacht jij nog maar met die auto. Steek het geld maar in je idee, ik vind het best, als An het goed vindt. Later maken we je bezoldigd adviseur, met een auto van de zaak, dat is voordeliger voor iedereen...
Hij keek nog steeds met dezelfde vriendelijke blik.
Mevrouw Hemmes zei: - Ik wist niet, dat Chris zo zakelijk was!
En de oude man antwoordde, met een monkelend lachje: - Twee Ottolanders!, en ineens had hij weer iets van die vroegere, sluwe oogopslag als een zaak gelukt was, een lichte triomf. Met zijn zus An had Chris daarna de grootste moeite. Ze was schonkig, bijna zelf een stuk antiek in haar handgeweven jakken, het manwijf spelend, en bazend over haar onzekere, jonge vriendin, die stotterde als Chris tegen haar sprak. Maar het was die zachte Elly, die veel had gevoeld voor kunstnijverheid. - Ach meid! We zullen het véél drukker krijgen met die rommel erbij.
- Maar dan heb ik óók wat te doen, An!
In de verbouwingen was meer geld gaan zitten dan de Ottolanders hadden becijferd, en het werk had Chris ook veel meer tijd gekost.
Thomas zei op kantoor: - Waar ben je toch allemaal mee bezig? Ben je ergens een verlovinkje aan het opzetten?
- Welnee. Ik help mijn zuster een beetje. Ze verbouwt haar zaak.
Thomas vroeg zonder overgang: - Doe je nog veel aankopen voor Jacqueline?
- Kleintjes. Ik geloof niet, dat ze erg wild met haar geld om kan springen.
- Natuurlijk niet! Kom je schaken vanavond?
Anders dan vroeger, toen Thomas uitsluitend bij Chris was gekomen op zijn kamers, nodigde hij hem nu van tijd tot tijd uit in het grote houten huis, waar hij een eigen domein had op de
| |
| |
verbouwde zolder, de rommelige ruimte van een vrijgezel, die zich aan zijn ouders onttrokken had en daarom best bij hen kon blijven wonen. Soms kwam Chris de oude mevrouw op de gang tegen, en dan hadden ze een vriendelijk gesprek, en eenmaal had ze lachend gezegd: - Zorgt u maar goed voor mijn zoon in het buitenland!, alsof Thomas een kwajongen was, die niet wist wat hij deed. Behandelde Jacqueline haar broer ook niet zo? Of kwam dat voort uit jaloezie voor zijn gemakkelijke manier van leven, die zo sterk in tegenspraak was met haar eigen strenge stijl? Een paar maal was ze zelf koffie komen brengen.
- U gaat er aan, meneer Ottolander!, en ze verschoof hulpvaardig een stuk op het schaakbord.
- Jacqueline!
Ottolander kreeg een kleur. - Dom dat ik dat niet zag...
Thomas zei: - Maar we gaan door in de oude positie!
Ze zei: - Doe toch niet zo kinderachtig.
- Bemoei je met je eigen zaken!
Waarom irriteerden ze elkaar zo, die twee? Of was dat enkel een houding voor de buitenstaander, en begrepen ze elkaar toch heel goed? Ottolander kwam er niet achter, maar hij was vastbesloten het door te krijgen, het was een noodzaak alles van Jacqueline Wennekes te weten. Alleen: de kans was groot dat er niet méér te weten viel dan hij al wist, en dat hij - denkend over haar - verward bleef door dat andere soort leven, het reizen, het studeren, de groene mg. Maar waarom ontmoette men haar nooit in gezelschap van mannen? Men zag haar heel burgerlijk optrekken met haar schoonzuster Bella, de weduwe, die vrolijk en los leek naar haast eigen ernstige houding. De schoonzuster had een nog jong, kinderlijk gezicht, met daarboven de tegenspraak van een prachtige bos ijzergrijs haar. Ze gedroeg zich, of het leven één vriendelijk feest was, misverstanden konden worden opgeruimd door een gezellige lach. Trachtte ze Chris niet altijd in het gesprek te betrekken?
Maar Jacqueline sneed elke kans op dieper contact af.
- Nu, als ze dit sherry noemen!
| |
| |
Het was weer eens op een opening - hij benutte elke kans haar te zien -, en Jacqueline had gelijk wat die sherry betrof.
Bella Wennekes zei: - Dan heb ik thuis wel heel wat beters. Wie voelt er wat voor?
- Nee, zei Jacqueline kort, ik heb nog te werken!
Mevrouw Wennekes sloeg een onzekere blik naar Ottolander, die - al even onzeker - zei: - Nou, dan later maar es...
Dat had ze blijkbaar goed onthouden. Een paar weken daarna liep hij tegen haar op bij het uitgaan van een bioscoop. Ze riep, kinderlijk spontaan: - Hé! Ook helemaal alleen?
Hij knikte. - 't Kwam zo uit toevallig.
Het was midden januari, een holle maand, er viel een dunne droge sneeuw, het vroor die avond hard.
Ze zei: - Wat noem je toevallig... Ze lachte, droeviger dan hij van haar kende.
- Kom, zei ze, zullen we nu die sherry soldaat maken?
Hij zei bescheiden, en een beetje verschrikt: - Is het daar de tijd wel voor?
- Nou, dan nemen we een rumgroc, ook goed. Dan tracteert u op een taxi!
Onderweg vroeg ze: - U vindt het toch niet gek? Of bènt u een stijve man?
- O nee o nee, zei hij.
- Zo'n kwartiertje nababbelen! Jezus!, wie kan daar nou wat van zeggen!
Thuis had ze het conventioneel ingericht, met perzische tapijtjes, eikenhouten kasten, en een geborduurd kleedje over de theetafel. Aan de muur hing het portret van een man die op Thomas leek, maar die een gevoeliger gezicht had, zijn blik moest langzaam zijn geweest.
Bella Wennekes zei: - Tbc. Dat hadden ze toen nog niet zo onder de knie... Het is al lang geleden... Ze zei het op een geruststellende toon. - Rumgroc dus, hè?
- Heel graag, zei hij houterig. Ze verdween naar de keuken. Op de tafel lagen grove papierknipsels naast een schaar en een lijmpot. Het waren verminkte foto's uit een geïllustreerd tijdschrift, waarvan ze reeds delen op een stuk wit karton had ge- | |
| |
geplakt. Maar wat het moest gaan voorstellen was niet te vermoeden.
- O, dat's een gekke hobby van me. Collages.
Ze kwam terug met twee dampende glazen. - Ik knip maar zo'n beetje. De wereld is toch verknipt? Wilt u er een paar zien? Ze haalde een hele stapel uit de kast, elk stuk karton van hetzelfde formaat, en elk beplakt met fragmenten uit geïllustreerde tijdschriften. Het waren de meest sarcastische collages die hij ooit onder ogen had gehad. Gina met twee dollars waar haar borsten hadden gezeten, de opgewekte figuren uit een coca cola-advertentie met onderlijven van stieren en koeien. De mooiste vond hij die, waaronder in krantenletters stond: Hoge bomen vangen veel wind. Van beroemde generaals en staatshoofden had ze giraffen gemaakt door hun halzen te verlengen met kanonlopen. In de verte pluimde een laatste atoombom. De aarde was verschroeid, alleen de toppen van de hoogste bomen bevatten nog bladeren, en daaraan knabbelden nu de giraffen.
- Een Nieuwe Jeroen Bosch, zei hij. - Dat had ik nooit achter u gezocht!
- Is de wereld dan niet zo? Iedereen houdt toch maar de schijn op!
- Maar u is altijd zo vrolijk!
- Vrolijkheid als therapie, net als de Weners! Ik doe maar zo. U doet toch óók maar zo?
- Hoe?, vroeg hij.
- Nou, zó! Proost. We moeten niet dronken worden, dan vallen we door de mand. We moeten het mooi houden, voor de schijn. Alles voor de schijn!
Chris Ottolander voelde zich in het geheel niet op zijn gemak. Waarom zei ze al die dingen?
Hij vroeg: - Bent u altijd zo geweest?
- Altijd in het ondergrondse verzet. Ik ben niet dapper genoeg om er openlijk tegen in te gaan. Vooruit, denk ik dan, speel maar weer mee.
Ze nam een foto-album uit een la. - Kijk, toen was ik twaalf. Het was een klasse-foto, het meisje op de voorste bank had de- | |
| |
zelfde kinderlijke glimlach als de Bella Wennekes met het grijze haar. - En toen wist ik ook al héél wat! Ik was altijd zo nieuwsgierig, maar ik hield me van de domme. En hier, toen was ik achttien... Hetzelfde vrolijke, naïeve gezicht omringd door een troep stijve officieren. - Wat staan ze er netjes op, hè? Hoho! Maar Paul was werkelijk een nette man! Ze wees een andere foto aan, waarop ze gearmd stond met haar gestorven echtgenoot, en deze keer was haar gezicht ernstig, ze zag er veel ouder uit, maar ook veel knapper.
- Bij hem hoefde ik geen comedie te spelen... Kijk es hier... Ze toonde hem nu een groepsfoto, een familie-bijeenkomst, gegekiekt voor het houten huis van de familie Wennekes: meneer, mevrouw, de gesnorde Luraschi met zijn verloofde, Paul en Bella - weer lachend -, Thomas pedant en stoer, en de kleine Jacqueline ernstig en romantisch.
Bella zei: - Jacqueline was toen veertien. Al helemaal een wijfje, ziet u wel? Ze nam een grote slok van haar groc.
- Hier, toen was ze zeventien.
Jacqueline Wennekes zat stoeierig op de schoot van een donkere, glimlachende jongeman, die het allemaal al lang kende. - Dat was een jodenjongen, ze hebben hem later gepakt. We wisten eerst niet, dat zij iets met hem had. Ja, zo gaat dat. Kijk, met deze man is ze officiëel verloofd geweest, een arts.
Een broeierige, magere man met een bril op - hij leek wel iets op Arthur Miller - zat naast haar in een auto. Ze zag er gezond en zomers uit, met een volle boezem.
- Dat's niks geworden, zei mevrouw Wennekes. - Hij was een moederszoontje. Nou, hupsakee!, en ze klapte het album dicht. Ottolander schuurde met zijn tanden langs het glas, nam een klein slokje en vroeg voorzichtig, zonder haar aan te kijken: - Waarom hebt u mij al die foto's laten zien? De eerste keer, dat ik bij u op bezoek ben...
- Ach, zei ze, dat zal ik u nou es vertellen. Je hebt van die genootschappen, waarvan de leden elkaar geheime tekens geven, daar herkennen ze elkaar aan. Ik heb geen geheime tekens nodig. Ik herken mijn soort zó wel. O, u hebt gelijk, dat u het zo speelt, zei ze. - En u speelt het keurig. Maar u moest niet zo
| |
| |
bang voor de mensen zijn. Dat wou ik u eigenlijk alleen maar zeggen. Omdat ik u wel mag.
Hij zei: - Maar ik bèn zo. Ik heb niets te verbergen.
- U moest toch niet zo bang voor de mensen zijn, zei ze.
- Kom nog eens aan, ik ben ook veel alleen. Ik bedoel er niets mee.
- Dat weet ik, zei hij, terwijl hij opstond.
- Zie je wel..., zei ze.
|
|