Fragment uit Hermans' novelle ‘De schoorsteenveger’
‘Aan G.K. van het Reve, W.F. Hermans, Belcampo, J.J. Klant en Til Brugman (eventueel aan Lucas van der Land) zal opdracht worden gegeven een verhaal van 12 tot 20.000 woorden te schrijven over Amsterdam, waarvoor zij elk ƒ250,- zullen ontvangen. De beste inzending aan te wijzen door Stroman, Hoekstra en Dekker, zal bovendien met ƒ750,- worden gehonoreerd.’ Dit was de vorm waarin de gemeente Amsterdam de prozaprijs voor 1951 had gegoten. Vóór de sluitingsdatum van 1 november 1951 had Hermans zijn bijdrage ‘De schoorsteenveger’ ingestuurd onder het motto ‘Beati pauperes spiritu’ (‘Zalig de armen van geest’), een verhaal in zevenentwintig scènes waarin een dag uit het leven van de bewoners van een pand aan de Amsterdamse Da Costakade verteld wordt, van het hoertje op zolder tot de huisbaas op de begane grond. De huisbaas wordt gechanteerd door de schoorsteenveger die op de hoogte is van de slechte staat waarin het huis verkeert. Het verhaal eindigt met de instorting van het pand.
Van het Reve haakte door zijn slechte ervaringen begin 1951 met de overheid (in casu staatssecretaris Cals) af en Belcampo lukte het niet om zijn verhaal op tijd af te ronden. De jury hoefde ten slotte dus maar drie bijdragen te beoordelen: die van Hermans, De fiets van J.J. Klant en ‘Kordate Agaat’ van Til Brugman. Het bedrag van tweehonderd gulden waarmee elk jurylid gehonoreerd werd voor het lezen van drie verhalen en het gezamenlijk schrijven van een rapport, deed maar weinig onder voor de tweehonderdvijftig gulden die de inzenders voor hun omvangrijke novellen ontvingen. De royale betaling stemde de jury niet milder: ze achtte geen inzending een bekroning waard. ‘De Schoorsteenveger, hoewel van atmosfeer het meest Amsterdams van de drie inzendingen, bevat nauwelijks enig prijzenswaardig element. De auteur coquetteert met provocerende brutaliteit en quasi-realistische détails. Voor het overige blijft dit werk mentaal zelfs bij de schetsen van Justus van Maurik [de schrijvende sigarenfabrikant van rond de eeuwwisseling] ten achter.’ Het verhaal is bekroond noch gepubliceerd. Hermans heeft tot het laatst opname in Een landingspoging op Newfoundland (1957) overwogen, maar zag er definitief van af.