1950 Reisbeurzen van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
Jury: Gerrit Kamphuis, Jeanne van Schaik-Willing, Victor E. van Vriesland, A.H.M. Wijffels, Johan van der Woude
Onder het motto ‘Vae victis’ (‘Wee de overwonnenen’) stuurde Willem Frederik Hermans Het behouden huis in om mee te dingen naar de (maximaal drie) reisbeurzen van tweeduizend gulden elk en de reistoelagen van driehonderd gulden die het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen voor 1950 had uitgeloofd aan prozaschrijvers ‘teneinde deze in de gelegenheid te stellen in het buitenland indrukken op te doen welke voor hun letterkundig werk van belang kunnen zijn’. De jury droeg op 13 maart 1951 de (dan nog anonieme) inzendingen van Gerard Kornelis van het Reve, Jo Boer en Eric van der Steen voor een reisbeurs voor, en voor een reistoelage: Hermans, Adriaan van der Veen en A.F. Coenen. ‘Na ontvangst van het jury-rapport beslist de Minister over het al of niet toekennen der reisbeurzen en reistoelagen, waarna hij de couverts [met de namen] doet openen’ stelde het reglement. Staats-secretaris J.M.L. Th. Cals ging akkoord met het juryrapport en de couverts werden geopend. Toen een van de winnaars Van het Reve bleek te heten, ging Cals diens verhaal lezen en schrok van een masturbatiescène. De staatssecretaris deelde de jury mee ‘dat het niet op de weg der Rijksoverheid ligt een aanmoediging, onderscheiding of goedkeuring uit te spreken ten aanzien van een stuk, tegen welks inhoud en strekking terecht ernstige bezwaren kunnen worden gemaakt’ (brief van 19 april 1951). In strijd met zijn geheimhoudingsplicht had een jurylid Van het Reve al van zijn uitverkiezing op de hoogte gesteld. Cals kon de zaak niet meer binnenskamers regelen, maar moest Van het Reve van de weigering op de hoogte stellen. Die aarzelde niet om de publiciteit te zoeken. In het tumult dat daarna ontstond, blies Hermans zijn partijtje mee ten gunste van Reve in Podium en in de Vereniging van Letterkundigen. Toen Hermans en Reve later niet meer bevriend waren, wierp Reve Hermans voor de voeten dat deze onsolidair de reistoelage had aanvaard (Het Parool, 1 oktober 1966). Hermans riposteerde dat hij in 1951 een ogenblik overwogen had de reistoelage niet te aanvaarden uit solidariteit met Van het Reve: ‘Maar ik had toen al het vermoeden dat ik mij daarmee alleen maar belachelijk zou maken en deed het niet’ (ingezonden brief in de Haagse Post, 20 oktober 1966). Wel weigerde Hermans te verschijnen op een receptie die Cals als curator van de Rijksuniversiteit Groningen in 1963 voor een klein aantal aan deze universiteit verbonden docenten aanrichtte (Mandarijnen, vanaf de derde druk, pp. 250-251). Met de reistoelage ging Hermans, die zijn kat naar Cals vernoemde, een maand naar Spanje, maar deze reis heeft in zijn werk nauwelijks sporen achtergelaten (een reisdagboekje in Het sadistische universum en enkele foto's in Koningin Eenoog, 1986). Een eerdere reis dat jaar, in mei 1951 naar een conferentie van de Duitse schrijversgroep Gruppe 47 in Bad Dürkheim, kreeg wél een plaats in zijn werk: indrukken aan het kuuroord met zijn zoutwaterbronnen verwerkte hij alsnog in Het behouden huis. Tot kort voor publicatie van dit verhaal in de Ultimatumreeks van De Bezige Bij (‘gezet in de herfst van 1951’) heeft hij eraan geschaafd. Vanaf 1953 was het ook in de bundel Paranoia (G.A. van Oorschot) te lezen.
Meer informatie over deze en de volgende prijs in: Rob Delvigne, ‘Zalig zijn de armen van geest’, in: De Parelduiker 11/5 (december 1997), pp. 50-62