Zwart goud(1942)–Rob Delsing– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] De colporteur Als ik sta met mijn krant gaat een volk langs mij heen... Hoe ben ik alleen... als een vuist met een vloek wordt geheven, als een smalend gezicht z'n spotlach toont, als een grijnsjood mij hoont. Dit is dan het gif der misleiding en de braakzucht der vuilen en vuilsten. Dietschland... bevrijding! Dietschland, uw volk... men roemde het groot, men heeft het rood, men heeft het slap en laf gemaakt, en 't is nu geworden het kleine volk dat langs mij gaat, het zielloos bewegen in deze straat, het nest van gezwets, geklets en gepraat, het stiekeme hinderen, het meewarig lachje der nette meneeren, het onwetend schelden van staatspartijkinderen. Hoe ben ik alleen... Maar neen, geen onzer mag bitter zijn, geen onzer mag oordeelen... dit is onze strijd, dit is ons lijden, de wrange pijn om wat eens was - geen bitterheid om wat is bedorven. Nog klopt er een hart, [pagina 53] [p. 53] nog zijn er de luchten, de zee en het land, nog zwoegt er de wind en stormen de wolken, nog graven zich groeven in voorhoofd en hand, nog smeult er een brand in menig gemoed, nog leven de ziel en de wil en de gloed! Dit beseffen doet mij verdragen, want dit schuifelend volk is het volk van mijn dreven, zijn werkers, zijn boeren, zijn middenstand, het volk van mijn land, zijn stilten, zijn lachen, zijn ernst, zijn gedachten, zijn streven - niet ben ik alleen in het zwoegen, het zorgen, het leven. Als ik sta met mijn krant gaat een volk langs mij heen...! Vorige Volgende