Zwart goud(1942)–Rob Delsing– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Kerstmis der anderen Al wat in duizenden kapot geslagen, al wat van duizenden geroofd, dat zullen zij een enkelen dag weer dragen, niet in het nuchter denken van hun hoofd, niet in de vrijheid van een dor verstand, maar diep, diep in een hart, dat zoekt, dat brandt. Nu heffen vele kamertjes der steden voor één keer, boven zorg en nood, de kleuren van dien teeren vrede, het diepe groen, het dieper rood van hoop en liefde, saamgebonden, en voor één enkelen dag gevonden. Lees dan het hunkeren in de oogen. Lees daar het schuwe blinken van de vraag: is heel die warmte dan niet toch gelogen? Wij willen, wij gelooven graag, wij buigen ons, wij hopen stil: vrede aan die van goeden wil...! Maar straks, maar morgen... Als wij, dommen, ontnuchterd weer in 't leven staan van slikken, lijden, van zich krommen, als groen en rood zijn weggedaan, als tweedracht weerkeert, haat, en twisten... wie zijn het dan, die zich vergisten? [pagina 45] [p. 45] Al wat in duizenden kapot geslagen, al wat van duizenden geroofd, dat willen zij dan echter héden dragen, niet in het nuchter denken van hun hoofd, niet in het zoeken van hun dor verstand, maar diep, diep in hun hart, dat rood is en brandt. Vorige Volgende