Zwart goud(1942)–Rob Delsing– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] De marsch Met z'n tienen over 't land zingend marcheerend, de ramen gaan open, men ziet ons aan. Als wij daar loopen komt heel een slaapdom naar buiten gekropen, ziet heel een wereld van dommel ons gaan, wij zingen, marcheeren, in pittigen pas op dreunende maat met z'n tienen over de straat. Met z'n twintigen over 't land, een blok van wilskracht, dat inwendig brandt, dat uitwendig één is, en sterk en paraat. Nog zien ons slapers waterig aan als wij kletterend gaan met z'n twintigen over de straat. Met z'n dertigen over 't land, wijd staat de hemel, die onzen weg overspant, in dezen koepel marcheeren wij voort, klein nog in aantal, maar groot en gespannen als het land en de lucht is de wil dezer mannen, de wil, die in de oogen staat van dertig, marcheerend door de straat. [pagina 31] [p. 31] Met z'n honderden over 't land; nu wordt de marsch een storm. En al sluit menig burger, geschrokken, het dreunend geweld van dezen gang zijn huiskamer uit, en al staan er te schelden, en al vliegt er het vuil: omver met die helden, geen is er die nog onzen opmarsch stuit, geen is er, die de eenheid verslaat van de honderd, marcheerend door de straat. Met z'n duizenden over het land, zwart zijn de wegen en zwart de straten, zwart van den marsch der zwarte soldaten, geen hagel, geen wind, geen vuil, geen regen, niets houdt dezen machtigen opmarsch tegen. Dit groeiende leger zal juichend doorbreken het dulden, de slaap, de slavernij. Een jeugd marcheert - een jeugd is vrij. Vorige Volgende