Zwart goud(1942)–Rob Delsing– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Stille nacht om de mijn Een kindje is geboren, o boodschap aller tijden, in eenen stal verloren in armoe en in lijden. Daar kwamen herders kijken en bij de kribbe knielen, zij waren het, de rijken, die in aanbidding vielen. Gebed was in hun denken bij 't huiverend nadertreden, dit waren hun geschenken: hun armoe, hun gebeden. Zoo was het, lang geleden, voor vele, vele jaren; wie zijn het, die er heden naar 't stille kindje staren? De armen en de kleinen, dien men geen lijden spaarde, de zwakken en de reinen, geringen dezer aarde. Zooals de herders kwamen, zoo zullen zij nu komen, de velen zonder namen, wie weet er waar zij wonen! [pagina 13] [p. 13] ... De kompel, die in 't donker der diepe, stille gangen, geen blijheid, geen geflonker, geen orgel en geen zangen, slechts grauwheid heeft en kolen, bij 't nuchter lampebranden, in schaduwen verscholen, die sluipen langs de wanden, zal hij mèt hen gaan bidden, stil met het kindje praten, of zal hij in hun midden zijn plaatsje open laten? Neen. Stilte zal er sieren de gangen en de schachten. Ook hij zal kerstmis vieren, het Kindje zal niet wachten. Diep in de duistere lagen zal men noch engelen hooren, noch boor, noch hamerslagen... Een Kindje werd geboren! Vorige Volgende