Het kasteel van 's-Gravendeel(ca. 1949)–Emile Delrue– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Op alle Deuren Lips' Sloten. De grote hal voorheen Gelijk een fort bewapend, Was keurig nu versierd. En in zijn mandje slapend, Lag steeds Fidel, het lieve dier, Dat heel zijn hondenleven, Van trouw, moed en beleid, Bewijzen had gegeven. En toen hij insliep, Droomde hij, met veel pleizier, Van al die sloten ‘Lips’ En stoorde zich geen zier Aan schelden, vijlen of gepin. Hij dacht: ‘Je komt er toch niet in’. ‘In 't aad'lijk slaapvertrek, Waar vroeger niets was heilig’, Sprak vaak de Graaf met trots, ‘Gevoel ik mij thans veilig’. En de Gravin, die soms Nog was een beetje pips, Wees dan de Graaf terstond De brandkast aan van Lips. ‘Want niet alleen voor roof’, sprak zij, ‘Heeft Lips weten te zorgen, Maar tegen brandgevaar Zijn wij nu ook geborgen. Gelukkiger dan ook, Heet toch geen mens op aard, Dan die voor roof en brand, Als wij, zo zijn bewaard!’ En liefd'rijk gaf de Graaf Een kus aan de Gravin, En beiden sliepen dan Zo rustig mogelijk in. Vorige Volgende