Het kasteel van 's-Gravendeel(ca. 1949)–Emile Delrue– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Bij de Grote Tovenaar. Naar d'oude tovenaar, Dévolo Secretari, Daarheen nu ging de tocht, aan hun geluk gewijd. De Graaf en de Gravin, gezeten in hun rijtuig, En op de bok der koets, Koetsier en Keukenmeid. Ontvangen door die Vorst van alle tovenaren, Zet nu in eenvoud zich, de Graaf heel need'rig neer. En buigt ook de Gravin haar slanke ledematen, Eerbiedig luist'rend naar die geleerde heer. ‘Zie’, sprak de tovenaar nu tot zijn hoge gasten, ‘In 't allereerste boek, dat ik hier opensla, Lees ik alreeds het antwoord op Uw vragen En distilleer ik uit die bal, waarom het ga’. ‘Schrijft daad'lijk dan een brief naar Lips in Dordt-Olande. Lips-Dordt’ alleen, kan als adres volstaan, ‘En omgaand wordt U dan een prachtboek toegezonden, Waarin van groot tot klein, de fijnste sloten staan. Zo'n slot dan op Uw deur, Uw kast, Uw kist, Uw trommel, Maakt, dat gij leven zult Steeds onbezorgd en blij, Want sloten “Lips”, zij zijn, De beste aller sloten, En daarbij zijn ze ook Volkomen inbraakvrij’. Vorige Volgende