Het kasteel van 's-Gravendeel(ca. 1949)–Emile Delrue– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] De Diefstal. In 't slaapvertrek van 't aad'lijk paar Wierp men maar alles door elkaar. De kostbaarheden der Gravin Palmden de dieven 't eerste in. En van de Grafelijke staf Sneed men het prachtig wapen af. Genade bij de rovers vond Haast niets - dan, dat men op de grond, Bij 't schijnsel van de kandelaar, Twee kerkeboeken werd gewaar. Het grote boek was van de Graaf, En dat van de Gravin Was met een gouden slot erop En 'n leeswijzer erin. Zo zien wij hier, belast, belaân, Die schelmen met hun roofbuit gaan. De ene met een zak vol geld, De and're, meer op pracht gesteld, Met een volledig garnituur, Van 't fijnst kristal, met rijk montuur. Een derde scheen 't weer meer gepast, Te legen de provisiekast. En nummer vier, een boef met smaak, Sloeg al wat mooi was aan de haak. Zo sleept hij naar zijn rovershok, Een pracht van ouderwetse klok, En heel 't kasteel zou zo bepaald Nog vóór de dag zijn leeggehaald, Als niet de klokkendief, Robaart, Fidel getrapt had op zijn staart. Vorige Volgende